Zonder enige twijfel was Vannevar Bush een van de meest invloedrijke wetenschappers van de twintigste eeuw. Hij had de leiding over al het Amerikaanse militaire onderzoek in de Tweede Wereldoorlog, waaronder het Manhattan Project, waarin de eerste kernbom werd ontwikkeld. Toch is dat niet de reden waarom Bush vandaag de dag nog steeds bekendheid geniet. Zijn vóórtdurende bekendheid dankt hij aan één artikel, dat kort na de oorlog verscheen in The Atlantic Monthly. ‘As We May Think’ heette het, en het beschreef een apparaat, Memex[81]Zelf schreef Bush ‘memex’, met een kleine letter. Later heeft het meer en meer de status van eigennaam gekregen, zodat de meeste auteurs inmiddels ‘Memex’ schrijven, met een hoofdletter, een gewoonte die ik hier zal volgen. geheten, waarmee de kenniswerker in de toekomst zijn werkzaamheden efficiënter zou kunnen verrichten.
Het artikel heeft vele pioniers in de computertechnologie en de informatiewetenschap geïnspireerd. Zodanig dat Bush tegenwoordig wel wordt gezien als een van de grondleggers van de informatiewetenschap. In elk geval wordt het artikel vrijwel altijd aangehaald als een conceptuele voorloper van het World Wide Web.
Voordat ik inga op de context waarbinnen de ideeën over de Memex zijn ontwikkeld, zal ik eerst een schets geven van het leven van Bush en vervolgens een beknopte beschrijving van de Memex.
Biografie
Vannevar Bush werd op 11 maart 1890 geboren in Everett, Massachusetts, als zoon van Richard Perry Bush, predikant, en Emma Linwood Paine[83]Tot dusverre is er één biografie verschenen van Bush – Zachary (1997a). De gegevens voor deze paragraaf zijn afkomstig uit dit boek, tenzij expliciet naar een andere bron wordt verwezen.. Hij is vernoemd naar een jeugdvriend van zijn vader, John Vannevar[84]Zachary (1997a; 12). De ongebruikelijke naam wordt uitgesproken als ‘Vuhníevur’[85]Zijn naam rijmt op beaver., met de klemtoon op de tweede lettergreep, omdat de vriend in kwestie Nederlandse voorouders had, die waarschijnlijk Van Ieveren of Van Iveren heetten.[86]Deze achternaam komt weliswaar niet (meer) in Nederland voor, maar in de zeventiende eeuw waren er verscheidene immigranten in de staat New York van die naam, die lid waren van de Dutch Reformed Church. Waarschijnlijk is dit een verschrijving van Van Jever – Jever is een stadje in het Duitse Oldenburg, een regio waar in het begin van de zeventiende eeuw veel Nederlandse religieuze vluchtelingen waren neergestreken, van wie enkelen emigreerden naar Amerika en zich daar tooiden met Van Jever als tweede achternaam. In de Verenigde Staten is de naam inmiddels verbasterd tot makkelijker uit te spreken varianten als Vaniver, Van Every, Vanevery, Van Avery en Van Evera.
Bush had zelf een hekel aan zijn voornaam, omdat vrijwel iedereen hem verkeerd uitsprak. Hij had liever John geheten, naar de voornaam van zijn vaders vriend[87]Zijn beide zussen noemden hem soms John. (Zachary, 1997a; 20). Zijn brieven placht hij te ondertekenen met V. Bush. Vrienden noemden hem Van, minder intieme bekenden Dr. Bush.
Chelsea, een klein stadje in Massachusetts, deel uitmakend van de agglomeratie Boston, vormde het decor voor Bush’ jeugd. Hoewel zijn vader als predikant een van de bekendste locale figuren was, had het gezin het niet breed. Reeds als tiener realiseerde Vannevar zich dat de noodzaak snel de kost te kunnen verdienen een belangrijke rol zou moeten spelen in de keuzes die hij maakte. Geen tijd om ledig rond te lummelen op school of universiteit, maar snel studeren en aan het werk.
Daarbij stond zijn zwakke gezondheid hem regelmatig in de weg. Reumatische aanvallen, een tyfusbesmetting en alle ‘gewone’ kinderziekten troffen hem. Als tiener was hij zelfs een heel jaar bedlegerig. Omdat hij vrij slim was, en vooral uitblonk in wiskunde, deerde dat zijn schoolcarrière nauwelijks. Anderzijds bood het gedwongen thuis zijn hem de kans om veel te lezen en te knutselen, iets wat hij tot op hoge leeftijd is blijven doen.
Niet alleen door zijn veelvuldig ziek zijn was de jonge Vannevar een buitenstaander in Chelsea. Kinderen van liberale protestanten als zijn vader werden buitengesloten door de plaatselijke YMCA, de belangrijkste jongerenvereniging in de stad. Bush deelde dat lot met joden en katholieken. Hij hield daar een afkeer voor de traditionele elite aan over, maar hij hunkerde tegelijk naar erkenning door die elite.
Op zijn negentiende schreef hij zich op aandringen van zijn vader in bij Tufts College in Medford, vlakbij Boston. Gedreven door de noodzaak snel zelf de kost te kunnen verdienen vloog hij door zijn technisch-natuurwetenschappelijke studie heen. In vier jaar tijd haalde hij zowel zijn bachelor’s als zijn master’s degree. Bush ontwikkelde een belangstelling die vooral op het grensvlak van elektronica en mechanica lag, een terrein dat ook bij uitstek geschikt was om zijn knutselliefde uit te leven.
De combinatie van natuurwetenschappelijke kennis en knutselpraktijk leidde al tijdens zijn studie tot uitvindingen. Een jaar voor zijn afstuderen vestigde Bush zijn eerste octrooi, voor een profielopnemer, een apparaat waarmee op een eenvoudige manier het hoogteverloop van een weg, pad of veld kon worden vastgesteld. Hij is er overigens nooit in geslaagd een bedrijf ervoor te interesseren het apparaat in productie te nemen.
Het bracht de 23-jarige Bush tot het inzicht dat een ingenieur niet alleen verstand moet hebben van techniek, maar ook van mensen, willen zijn uitvindingen daadwerkelijk tot producten leiden die worden verkocht en gebruikt.
Na zijn afstuderen werkte Bush een jaar in het lab van General Electric. Vervolgens keerde hij terug naar Tufts om wiskunde te gaan geven. Dat betaalde beter – hij wilde sparen om een graduate opleiding te kunnen volgen – en liet hem voldoende tijd voor (betaalde) nevenactiviteiten. Zo bracht hij de lange zomervakantie door als inspecteur op een scheepswerf van de marine in Brooklyn, New York. In 1916 werd hij toegelaten tot MIT, waar hij in één jaar zijn proefschrift afrondde, een wiskundig georiënteerde studie over een bepaald type differentiaalvergelijkingen dat een belangrijke rol speelt bij het modelleren van de transmissie van elektriciteit.
Zijn promotie was in zekere zin typerend voor Bush: hard werkend, koppig, eigenwijs en het conflict zeker niet uit de weg gaand. Hij had zijn proefschrift in razend tempo voltooid, maar zijn promotor weigerde het goed te keuren: er moest een breder perspectief in. Bush, die meende keurig aan het onderzoeksplan te hebben voldaan, pikte dat niet en ging in beroep bij de decaan. Hij werd in het gelijk gesteld en kreeg alsnog zijn doctorstitel. Daarmee getooid toog hij opnieuw naar Tufts, en werd assistent professor aan de technische faculteit. Voor het eerst verdiende hij genoeg en had hij voldoende maatschappelijke perspectieven om een gezin te onderhouden. In hetzelfde jaar, 1916, trouwde hij met Phoebe Davis. Het echtpaar kreeg twee zonen, Richard en John.
Zijn verdiensten haalde hij deels buiten de deur van Tufts, als consultant in het bedrijfsleven. Hij was betrokken bij Amrad, fabrikant van geavanceerde radiobuizen, en was een van de oprichters en aandeelhouders van Raytheon, dat aanvankelijk in dezelfde branche zat.[88]Tegenwoordig is Raytheon een bedrijf dat onder meer kleine vliegtuigen, zowel civiel als militair, raketgeleidingssystemen en raketten maakt. Het concern heeft een omzet van twintig miljard dollar, is actief in zeventig landen en heeft 100.000 mensen in dienst.
Soldaat te velde is Vannevar Bush nooit geweest, maar als reserve luitenant ter zee raakte hij in de Eerste Wereldoorlog betrokken bij onderzoek naar de detectie van onderzeeërs, een onderwerp dat voor hem in een andere functie, een wereldoorlog later, van cruciale betekenis bleek. Bush hechtte veel waarde aan dwarsverbanden tussen universiteit, bedrijfsleven en krijgsmacht. Door in alle drie deze werelden actief te zijn kon hij die dwarsverbanden zelf belichamen. In de jaren twintig was dat nog zeer uitzonderlijk. Het bekende ‘militair-industrieel complex’ is eigenlijk pas in de Tweede Wereldoorlog tot stand gekomen, en tot op zekere hoogte mag men Bush beschouwen als een grondlegger daarvan.
De belangrijkste wetenschappelijke bijdragen leverde Bush als hoogleraar aan MIT in de jaren dertig in de vorm van de ontwikkeling van analoge computers, zogeheten differential analyzers. Met deze reusachtige elektromechanische machines – Bush’ pièce de résistance woog een kleine honderd ton – konden differentiaalvergelijkingen worden opgelost. Met assen, spoelen en andere onderdelen bouwde men een systeem dat voldeed aan dezelfde vergelijkingen als het systeem waarover men iets wilde weten, bijvoorbeeld het gedrag van een brug bij trillingen, het elektriciteitsnet onder belasting of de baan van een afgeschoten projectiel. Door de rekenmachine te voeden met een continue reeks beginwaarden, verkreeg men een keurige grafiek van de uitkomst van de vergelijkingen, en daarmee een kwantitatieve beschrijving van het gedrag van het te bestuderen systeem.
Bush heeft tevens een belangrijke bijdrage geleverd aan de microfilmleestechniek. Microfilm was in de jaren twintig en dertig populair geworden om grote aantallen documenten compact op te slaan. Een probleem is om daarin snel te kunnen zoeken. Onder leiding van Bush is aan het eind van de jaren dertig aan MIT een de rapid selector ontwikkeld[90]De basistechniek voor microfilmselectors is niet door Bush uitgevonden. In Europa had Emanuel Goldberg bij de Duitse firma Zeiss-Ikon daar al jaren aan gewerkt. Het eerste ontwerp dateert uit 1927; in 1931 werden twee prototypes gebouwd. Goldberg is daarvoor in 1931 een Amerikaans octrooi verleend. Zijn techniek raakte spoedig bekend bij IBM en Eastman Kodak en bij enkele Amerikaanse uitvinders. Bush was hiervan overigens zeer waarschijnlijk niet op de hoogte. (Buckland, 1992). Het apparaat is nooit doorontwikkeld tot een commercieel product, maar is wel door de marine ingezet bij het kraken van Japanse codeberichten.
Al vroeg in de jaren dertig nam Bush de eerste bestuurstaken op zich. Hij werd de eerste decaan van MIT’s engineering faculty en vice-president van de universiteit. Toen hij in 1938 MIT verliet om president te worden van de Carnegie Institution in Washington, een instelling die onderzoeksfondsen verdeelt, betekende dat in feite zijn afscheid van de actieve wetenschapsbeoefening. Voor uitvindingen had hij geen tijd meer[91],,The looming international crisis ended Bush’s days as a world-class inventor.” (Zachary, 1997a; 83). Hij werd fulltime bestuurder.
Het bleef niet bij de Carnegie Institution, een particuliere organisatie. Onder druk van de spanningen in de internationale politiek nam de behoefte toe in de Verenigde Staten om wetenschappelijke en technische kennis te mobiliseren ten behoeve van de krijgsmacht. Bush speelde daarin een centrale rol, aanvankelijk alleen als lid van de National Advisory Committee for Aeronautics – vanaf 1938 – later als voorzitter. Vanuit dit adviesorgaan over luchtvaartaangelegenheden werd een voorstel geformuleerd om een overkoepelend orgaan voor militair onderzoek op te richten. Dit werd de National Defense Research Committee, opgericht in 1940 met Bush als voorzitter. Een jaar later ging dit orgaan samen met een soortgelijke instantie voor medisch militair onderzoek op in het Office of Scientific Research and Development (OSRD). Als voorzitter hiervan had Bush directe toegang tot president Roosevelt.
Het was een functie die Bush paste als een handschoen. Hij kon putten uit zijn brede technisch-wetenschappelijke kennis, hij had een zeer uitgebreid academisch netwerk, hij kon snel knopen doorhakken en ging de confrontatie met dwarsliggers nimmer uit de weg. Vooral met topmilitairen lag Bush voortdurend overhoop: hij verweet hun conservatisme op technisch terrein en overdreven geslotenheid op strategisch terrein. Bush was ervan overtuigd dat burgerwetenschappers ook op het gebied van militaire strategie een rol moesten krijgen. Door zijn daadkracht en door de steun van Roosevelt kreeg Bush veel voor elkaar.
Onder auspiciën van de OSRD werd de radar vervolmaakt, werd de nauwkeurigheid van geschut enorm verbeterd, werden meer dan tweehonderd nieuwe wapens ontwikkeld[92]MIT Libraries, biographical note. en werd het Manhattan Project opgezet, dat in 1945 resulteerde in de atoombom.
Naarmate technische en wetenschappelijke ontwikkelingen zich tijdens de oorlog door de immense inzet van geld en mankracht versnelden, verloor Bush zijn greep op de inhoud van die ontwikkelingen. In 1941 stonden technieken centraal als radar en sonar, technieken waaraan Bush zelf nog een bijdrage had geleverd. Naarmate de oorlog vorderde doken nieuwe technieken op, technieken waarmee hij niet als onderzoeker vertrouwd was. Ook als financier van onderzoek bleef Bush sceptisch op voor hem relatief onbekende terreinen. Zo heeft hij onderzoek naar raketten en naar digitale computers afgewezen en afgeremd. Hij geloofde er niet in. Hij weigerde bijvoorbeeld financiering van de ENIAC, een van de eerste grote digitale computers. Uiteindelijk financierde het leger, dat er wel wat in zag, de 500.000 dollar uit eigen budget[93]Zachary (1997a; 266).
De zomer van 1945 vormde het hoogtepunt van Bush als auteur. In juli verscheen zijn nota Science, the Endless Frontier, een op verzoek van president Roosevelt geschreven blauwdruk voor de organisatie van wetenschappelijk onderzoek in vredestijd. Deze nota vormde twee jaar later de basis voor de oprichting van de National Science Foundation. En in augustus verscheen ‘As We May Think’. Beide publicaties genereerden veel publiciteit, mede door de positie die Bush gedurende de oorlogsjaren bekleedde. Immers, hier sprak de man die Amerika de oorlog had doen winnen.
Tegelijk met zijn doorbraak naar het grote publiek taande zijn invloed in Washington. Binnen de top van de krijgsmacht en het ambtelijk apparaat had hij veel vijanden gemaakt. Toen in vredestijd consensus belangrijker werd dan conflict, kreeg hij weinig meer voor elkaar[94],,Bush misjudged post-war times and could not seem to reconvert from the convenient, authoritarian military liaisons he had so laboriously built up for victory.” Aldus het weekblad Fortune. (Zachary, 1997a; 309), zeker ook omdat hij er nimmer in is geslaagd met president Truman een even hechte band op te bouwen als hij met de plotseling overleden Roosevelt had. In de praktijk verliepen zijn contacten met Truman telkens via een tussenpersoon.
Na de oorlog bleef Bush actief als bestuurder van Washingtonse wetenschapsorganisaties, maar van zijn machtspositie was weinig over. Na zijn pensionering in 1955 verhuisde hij terug naar zijn geboortestreek. Hij kreeg een kamer op MIT, waar in 1965 een gebouw naar hem werd vernoemd. Ook begon hij weer te knutselen, vooral in de werkplaats in de kelder van zijn woning in Belmont. Hij hield zich onder meer bezig met allerlei pompen, hartkleppen – zijn zoon is arts – en een draagvleugelboot. Tot belangwekkende doorbraken heeft dat echter niet geleid. Bush bekleedde na de oorlog verscheidene commissariaten, onder meer bij MIT zelf, bij AT&T en Merck. Hem werden achttien eredoctoraten verleend.
Vannevar Bush stierf op 28 juni 1974, 84 jaar oud, in zijn huis in Belmont. In datzelfde jaar brak de personal computer door in het hobbycircuit[95],,1974 was the annus mirabilis of personal computing.” In dat jaar verscheen de Hewlett-Packard HP65 programmeerbare zakrekenmachine en brachten hobbytijdschriften als Radio-Electronics en Popular Electronics bouwpakketten op de markt voor personal computers. (Ceruzzi, 1998; 226) En in datzelfde jaar ontwikkelden Vint Cerf en Bob Kahn de eerste versie van TCP, de basis voor de communicatiestandaard van het internet (Abbate, 1999; 131)., wellicht de belangrijkste stap op weg naar de verwezenlijking van Bush’ droom.
Beschrijving van Memex
Bush is in zijn publicaties een aantal keren ingegaan op het concept van de Memex. Verreweg de bekendste van die publicaties is ‘As We May Think’, dat in juli 1945 verscheen in The Atlantic Monthly. Het is in dit artikel dat Bush het meest gedetailleerd uiteenzet hoe hij zich de Memex voorstelt en wat de functie van het apparaat zou moeten zijn. De beschrijving hieronder is tenzij anders vermeld gebaseerd op dit artikel.[96]Oorspronkelijk verschenen in 1945 is ‘As We May Think’ vele malen herdrukt, zowel in tijdschriften als in boeken. De tekst is ook integraal beschikbaar op het Web. Hier is de herdruk uit Nyce & Kahn (1991) gebruikt. Eerst komt een beschrijving van het apparaat zelf, vervolgens van de rol die het in de samenleving zou moeten spelen naar de inzichten van de bedenker.
De Memex als geheel is een machine ter grootte van een bureau. Hij bestaat uit vier hoofdcomponenten, die hier stuk voor stuk de revue zullen passeren: een microfilmlezer, een kopieerapparaat, een stemherkenningmachine en een pons(lees)machine
Microfilm vormde in de jaren dertig de techniek in opkomst om grote aantallen documenten compact op te slaan. Microfilms raakten in gebruik bij ambtelijke instanties, bij grote bedrijven en bij bibliotheken. Toen Bush zijn artikel schreef werden documenten typisch twintig keer verkleind opgeslagen, maar hij veronderstelde dat dit in de toekomst wel honderd keer zou kunnen worden. Bij gebruik van film van de dikte van een gangbaar vel papier zou dan de hele Encyclopaedia Britannica in het volume van een lucifersdoosje passen. Een flinke universiteitsbibliotheek met een miljoen banden zou in het volume van een bureau passen. Microfilm vormt dan ook de kern van de Memex.
In het meubel bevindt zich een hele rij spoelen met microfilm. Een deel daarvan bevat allerlei documenten. Bush stelde zich voor dat veelgebruikte documenten, zoals een encyclopedie, op microfilm zouden worden aangeboden, zelfs tegen een fractie van de prijs van een papieren exemplaar omdat de productiekosten nu eenmaal veel lager zouden zijn. Een ander deel is leeg en bestemd voor opslag van eigen documenten.
De gebruiker zou zelf documenten kunnen opslaan door middel van een droogkopieerproces, dat toen net was ontwikkeld. Het beeld van een op te slaan document zou op verschillende manieren kunnen worden vastgelegd: met een camera – Bush beschrijft een kleine camera die men op het voorhoofd kan bevestigen zodat gemakkelijk alles kan worden opgeslagen wat men ziet – een scanner, waarmee met de hand geschreven aantekeningen kunnen worden vastgelegd, en tenslotte een typemachine die via stemherkenning zou worden aangestuurd.
Hoewel stemherkenning pas vandaag de dag op personal computers enigszins praktisch begint te worden, werd er in de jaren dertig al mee geëxperimenteerd. Bell Labs had een apparaat ontwikkeld, Vocoder genaamd, waarmee gesproken woord via een microfoon een toetsenbord in werking stelde. Over de nauwkeurigheid hiervan laat Bush zich niet uit, maar hij merkt wel op dat natuurlijke taal wellicht niet optimaal is voor zo’n apparaat. Het is wonderlijk, constateert hij, dat bedenkers van kunstmatige talen zo weinig aandacht hebben voor de geschiktheid ervan voor het maken van opnamen.
Om opgeslagen documenten te kunnen bekijken bevat het bureaublad twee schuin opgestelde semi-transparante schermen, zodat telkens twee documenten tegelijk bekeken kunnen worden. Daarnaast bevat het bureaublad een horizontaal scherm dat fungeert als scanoppervlak voor het maken van aantekeningen in handschrift, alsmede een speciaal toetsenbord.
Dit toetsenbord bedient een ponsmachine, die eigenlijk de sleutel vormt tot het hele systeem. Immers, men kan wel miljoenen documenten opslaan op microfilm, men moet ze ook weer terug kunnen vinden, liefst zo snel mogelijk. Daartoe zou bij elk document een codering moeten worden aangebracht in de vorm van kleine gaatjes in de film. Zulke coderingen werden al enkele decennia toegepast op ponsbanden en ponskaarten en deze stelden gebruikers in staat om zeer snel een selectie te maken uit een grote verzameling gegevens. Een fotomechanisch leesapparaat zou de ponscoderingen kunnen uitlezen en zo de documenten met een bepaalde code kunnen terugvinden op de razendsnel voorbijdraaiende film. De film stopt dan bij de eerste treffer. Met een druk op de knop zoekt men verder tot de volgende treffer is gevonden.
Bij films die de gebruiker kant en klaar zou kopen, zouden reeds allerlei codes zijn aangebracht. Desalniettemin zou de gebruiker daaraan zijn eigen codes kunnen toevoegen, zowel om nieuwe verbanden te leggen tussen reeds beschikbare documenten, als om zijn eigen documenten onder te brengen in de verzameling. Wanneer op beide schuin opgestelde schermen een document werd getoond, zou de gebruiker met enkele toetsaanslagen coderingen kunnen aanbrengen waarmee deze documenten voortaan met elkaar zouden zijn verbonden. In hedendaagse termen: tussen de documenten zou een hyperlink zijn aangebracht.
Bush gebruikte de term ‘spoor’ – trail – voor deze hyperlinks. Door vele documenten op allerlei manieren met elkaar te verbinden zou de gebruiker zijn eigen gedachtesporen kunnen vastleggen op de microfilms. Niet alleen zou hem dat in staat stellen deze sporen later terug te volgen, het zou ook mogelijk zijn om een film met ponscoderingen en al – dus met gedachtesporen – over te dragen aan iemand anders, of zelfs te publiceren.
Het is deze mogelijkheid om documenten met elkaar te verbinden die Bush de faam heeft bezorgd als voorloper van de informatiewetenschap. Dit vormde ook het meest innovatieve aspect van de Memex. Immers, de techniek van de beschreven componenten bestond of was op zijn minst in ontwikkeling. Bush extrapoleerde die ontwikkeling slechts.
Wat wilde Bush met zijn verzameling verbonden documenten? Het centrale probleem dat hij in de inleiding van ‘As We May Think’ uiteenzet is dat de wetenschappelijke onderzoeker dreigt te verdrinken in de informatie. Er is zo veel onderzoek en er zijn zo veel specialismen dat de resultaten voor een individuele onderzoeker niet meer zijn te overzien. Daardoor mist hij belangrijk werk, worden experimenten ten onrechte dubbel gedaan en gaat de vooruitgang trager dan zou kunnen. Zoals de mens eerder de techniek heeft ingezet om zijn fysieke vermogens te vergroten, zo zou hij nu de techniek moeten inzetten om hetzelfde met zijn mentale vermogens te doen. De Memex zou als het ware een verlengstuk zijn van de geest, een supplement op zijn geheugen.
In een bibliotheek worden documenten ontsloten via catalogi, bijvoorbeeld op trefwoord. Doorgaans worden daarvoor systematische indexen van trefwoorden gebruikt. Ondanks alle voordelen daarvan, hebben deze volgens Bush een groot nadeel: ze werken heel anders dan de menselijke geest. Die werkt associatief, niet met systematische trefwoordencatalogi. Door het verbinden van documenten in de Memex kan een individu zijn eigen associaties aanbrengen en later terugvolgen. Zo’n spoor van associaties wordt als het ware een nieuw boek, een privéboek van de gebruiker.
Tevens voorzag hij dat er behoefte zou ontstaan aan kant en klare sporen op allerlei terrein. Om die aan te maken zou een nieuwe beroepsgroep ontstaan: trail blazers, spoorleggers. Mede dankzij de inspanningen van deze beroepsgroep zouden wetenschappers, technici, artsen en advocaten met behulp van de Memex hun werk beter kunnen doen. ,,He [Man] has built a civilization so complex that he needs to mechanize his records more fully if he is to push his experiments to its logical conclusion and not merely become bogged down part way there by overtaxing his limited memory”, schreef Bush aan het slot van zijn beschouwing. Overigens zag hij de Memex uitdrukkelijk als een apparaat voor persoonlijk gebruik.
Wortels van Memex
Hoewel Vannevar Bush ‘As We May Think’ in augustus 1945 publiceerde, had hij de eerste versie ervan al jaren daarvoor geschreven. De oudste sporen van de gedachten die in het artikel worden geformuleerd, zijn al te vinden in documenten uit het begin van de jaren dertig. In een in 1933 gepubliceerde gefingeerde terugblik uit de toekomst beschrijft Bush een kennelijk in zijn gefantaseerde toekomst bestaande machine die de inhoud van duizend boeken kan opslaan in een volume van enkele tientallen liters en waarin men een gezochte pagina door het indrukken van enkele toetsen kan oproepen[100],,The idea that one might have the contents of a thousand volumes located in a couple of cubic feet in a desk, so that by depressing a few keys one could have a given page instantly projected before him, was regarded [in de jaren dertig, DvE] as the wildest sort of fancy.” (Bush, 1933; 75-75).
Deze literaire satire vormt een breuk met Bush’ eerdere publicaties, die alle wetenschappelijk of technisch van karakter waren. Desalniettemin bleef hij in zijn fantasieën dicht bij zijn eigen onderzoeksterrein. De technische kern van Memex – een manier om zeer snel een pagina te vinden op een rol microfilm – was precies een van de projecten waarmee Bush zich in de jaren dertig bezighield. Het ging om een apparaat dat rapid selector werd genoemd.
In het najaar van 1932 kreeg Bush bezoek van de wetenschapsjournalist Watson Davis. Deze maakte een ronde langs bedrijven en personen om fondsen en technische steun te verwerven om een microfilmlezer te ontwikkelen. Als gepassioneerd amateurfotograaf was Bush gefascineerd door microfilm. Hoewel voor zover valt na te gaan Bush geen enkele steun aan de plannen van Davis heeft gegeven, acht zijn biograaf het wel waarschijnlijk dat de journalist bij hem ‘een zaadje heeft geplant’[101]Davis ging overigens gewoon door met zijn campagne en heeft er zeker toe bijgedragen dat bibliotheken als vrij snel in de jaren dertig microfilm gingen toepassen om documenten op te slaan. Maar ook onder bibliothecarissen is Davis vandaag de dag een onbekende, terwijl Bush wordt gevierd als een van de grondleggers van de informatiewetenschap. (Zachary, 1997a; 75).
In de zomer van 1936 had Bush de speculatief geformuleerde ideeën uit zijn drie jaar oude satire zo ver uitgewerkt dat hij contact opnam met de FBI met het aanbod om een machine te bouwen waarmee zeer snel vingerafdrukken met elkaar zouden kunnen worden vergeleken. Het aanbod om deze rapid selector te bouwen werd door de directeur van de FBO, J. Edgar Hoover, persoonlijk afgewezen, hoewel Bush claimde dat zo’n machine tweeënhalf keer zo snel zou werken als de toen bij de FBI gangbare methode. Maar Bush liet zich niet uit het veld slaan. ,,If all goes well, I intend to give some real attention to the subject this summer”[102]Zachary citeert uit deze brief van 14 april 1937. (Zachary, 1997a; 76), schreef hij in het voorjaar van 1937 aan Warren Weaver van de Rockefeller Foundation, die hem eerder subsidie had verstrekt voor de ontwikkeling van een analoge computer, de differential analyzer.
Niet de Rockefeller Foundation, maar Kodak en NCR, de National Cash Register Company, verschaften die zomer 25.000 dollar aan MIT voor onderzoek aan de snelle microfilmlezer. Overigens staat vast dat bij Kodak bekend was dat in Europa al enige jaren eerder een dergelijk apparaat was gebouwd bij Zeiss-Ikon door de Rus Emanuel Goldberg. Goldberg had daarvoor in 1931 ook een Amerikaans octrooi verkregen. Twee senioronderzoekers van Kodak woonden niet alleen een demonstratie bij van Goldbergs prototype op een congres in Dresden, maar waren bovendien persoonlijke vrienden van Goldberg. Kodak nam in 1937 Goldbergs zoon Herbert aan in het onderzoekslaboratorium[103]Buckland (1992).
Bush en zijn medewerkers die aan de rapid selector werkten waren echter niet bekend met het werk van Goldberg. Zij refereren er nergens aan en een van Bush’ medewerkers, Russel Coile, vertelde[104]In een gesprek met Buckland, die toen bezig was met onderzoek naar Goldberg. (Buckland, 1992) later dat hij zich geen enkele mondelinge referentie aan het werk van Goldberg kon herinneren uit die tijd. Er zijn ook kleine maar cruciale technische verschillen tussen de machine van Goldberg en die van Bush.
Buckland speculeert dat Bush het idee van een elektronische microfilmselector waarschijnlijk niet zelf heeft bedacht, hoewel hij dat niet helemaal uitgesloten acht: het was een idee dat ‘boven de markt hing’ binnen kringen van onderzoekers in aanpalende terreinen. Volgens hem was de uitvinding van de elektronische microfilmselector ‘bijna onvermijdelijk’ aangezien deze een voor de hand liggende verdere ontwikkeling was van twee verschillende technologieën: enerzijds lag het voor de hand de selectietechniek van ponskaarten toe te passen op microfilm, op dat moment het meest compacte opslagmedium, anderzijds lag het voor de hand om codes bij de filmbeelden op te slaan, aangezien dit ook al gebeurde met geluidssignalen. Bush en Goldberg waren dan ook niet de enigen die in de jaren dertig met microfilmselectors in de weer waren. Vast staat dat ook de eerder genoemde Watson Davis samen met zijn vrouw Helen zo’n apparaat ontwikkelde in 1935. Davis presenteerde daarover een paper op een conferentie in Kopenhagen[105]Merk op dat Davis zowel bekend was met Bush als met Goldberg, als met onderzoekers bij Eastman Kodak. (Buckland, 1992).
Het combineren van bestaande of in ontwikkeling zijnde technieken in een nieuwe context is een manier van werken die eigenlijk aan heel Memex ten grondslag ligt. Zo demonstreerde AT&T op de New York World’s Fair in 1939 de Voder (Voice Operation Demonstrator), een elektronische synthesizer die met vijftig fonemen menselijke spraak kon nabootsen. Bush heeft hiervan vrijwel zeker kennisgenomen[106]Nyce & Kahn (1991a; 44). Bovendien wist hij dat bij Bell Labs werd gewerkt aan een apparaat dat het omgekeerde deed: elektronische spraakherkenning. En hij kende de stenografiemachines die onder meer in rechtszalen werden gebruikt. Een combinatie van deze technieken en enige fantasie leverde de spraakherkenningmodule van de Memex.
Xerox werkte aan een droog fotokopieerproces. Bush extrapoleerde deze ontwikkeling: als je droog zou kunnen kopiëren op papier, zou dat in beginsel ook kunnen op microfilm. De scanner die deel uitmaakte van de Memex was een kopieerapparaat dat handgeschreven notities of andere documenten omzette op microfilm. Bush heeft op dit terrein geen eigen onderzoek gedaan, maar hij integreerde geëxtrapoleerde bestaande kennis in zijn concept. In die zin is hij bij uitstek een integrator, een systeembouwer.
Ook met informatiewetenschap had Bush zelf geen ervaring. Hij was een buitenstaander op dat terrein, en was ook niet of nauwelijks bekend met de discussies die in dat vakgebied werden gevoerd. Een die discussies gingen voor een belangrijk deel over hetzelfde probleem waarmee Bush worstelde: hoe vind je een document terug in een zeer grote verzameling documenten. Maar de invalshoek van Bush was volkomen anders dan die van de informatiewetenschappers.
Informatiewetenschappers hielden zich vooral bezig met algemene en institutioneel bruikbare classificatieschema’s. Zij poogden in de eerste plaats de problemen van bibliotheken op te lossen. Bush daarentegen koos de individuele kenniswerker als uitgangspunt en hoe hij zijn werk zou kunnen ondersteunen. Daarvoor hoefde een classificatieschema helemaal niet universeel te zijn, het moest juist zo particulier mogelijk zijn, aansluiten op de gedachten van de gebruiker. Het is vanuit deze gedachte dat Bush zijn concept van ‘sporen’ van documenten ontwikkelde – associatieve sporen die eigenlijk alleen begrijpelijk waren voor één persoon. Waar de sporen uit iemands gedachten in de loop der tijd vervaagden, zouden ze in de Memex voor de eeuwigheid vastliggen en zijn te reproduceren.
Sporen van Memex zijn terug te vinden in diverse brieven van Bush. Zo schreef hij op 5 maart 1939 aan F.P. Keppel van de Carnegie Corporation over de bijdrage die technologie zou kunnen leveren aan informatiewetenschap. Op 7 december dat jaar schreef Bush een brief aan Eric Hodgins, uitgever van Fortune, met daarbij een conceptartikel van 45 kantjes genaamd ‘Mechanization and the Record’. Het is in dit artikel dat hij de term Memex voor het eerst gebruikt en de machine voor het eerst in detail beschrijft[107]Nyce & Kahn (1991a; 53).
Hodgins reageert opgewonden en verzoekt Bush het stuk te herschrijven en ter publicatie aan te bieden aan Fortune. Maar Bush voelt daar weinig voor, omdat hij meent de doelgroep die hem voor ogen staat – met name de elite van onderwijs, onderzoek en overheid – niet via dat blad, dat vooral door zakenmensen wordt gelezen, te kunnen bereiken. Van publicatie op korte termijn komt niets, te meer omdat Bush blijft worstelen[108]Deze worsteling blijkt onder meer uit ‘Memorandum Regarding Memex’, een stuk dat Bush op 10 april 1941 naar Hodgins stuurde. Hij stelt daarin de tijd – de oorlog was aan de gang – niet geschikt te achten voor zijn verhaal: ,,But the field cannot be cultivated now, and by the time it can the story, if published now, will undoubtly have been forgotten. […] It seems too bad to tell it at a time when it can probably accomplish little of its original purpose.” (Bush, 1941; 83-84) met de vraag hoe hij zo veel mogelijk effect kan hebben met zijn stuk.
Pas tegen het einde van de oorlog neemt hij de kwestie opnieuw ter hand. Na een briefwisseling met Frederick Fassett, die aanvankelijk net als Bush aan MIT was verbonden en in de oorlog terechtkwam bij de Carnegie Foundation, waar Bush president was, besloot hij het artikel in oktober 1944 voor te leggen aan Edward Weeks, hoofdredacteur van The Atlantic Monthly. Er vindt uitvoerig overleg plaats, ook met een eindredacteur, over hoe het stuk het beste kan worden gepubliceerd.
Van publicatie komt het dan uiteindelijk in juli 1945. De oorlog is bijna afgelopen, Amerika maakt zich op voor een nieuw begin, een tijdperk van hoop en vooruitgang. Gezien deze tijdgeest is het begrijpelijk dat het artikel een stormachtige ontvangst kreeg. De positie van Bush als ‘de ingenieur die Amerika de oorlog had doen winnen’ heeft daar zeker aan bijgedragen.
Ontvangst van Memex
‘As We May Think’ raakte een snaar, zo veel is duidelijk. Het persbureau Associated Press wijdde er een bericht van achthonderd woorden aan – wat voor een persbureau erg veel is – het belangrijkste nieuwsweekblad Time en de belangrijkste krant The New York Times besteedden er in hun nieuwskolommen uitvoerig aandacht aan, en het belangrijkste geïllustreerde tijdschrift Life vroeg en kreeg toestemming om het artikel in een verkorte versie af te drukken.
De illustrator Alfred D. Crimi, die eerder voor Life tekeningen had gemaakt van de rekenmachines van Sperry, kreeg opdracht van het tijdschrift om illustraties te vervaardigen bij het essay van Bush. De twee tekeningen die hij maakte – een opengewerkte Memex en een voorbeeld van hoe de gebruiker met de beide beeldschermen zou werken – duiken vandaag de dag nog steeds op in allerlei publicaties en op websites. Ook de plaatjes van de ‘cyclops camera’ en de ‘vocoder’ – die gesproken woord automatisch zou omzetten in getypte tekst – zijn een tweede leven begonnen op het internet. Het geïllustreerde essay werd vergezeld van een interview met Bush.
Life was de eerste die het essay herdrukte, maar er zouden er vele volgen[109]Het is tenminste tien keer officieel herdrukt (Smith, 1991; 261). Van de vele kopieën op het web is onduidelijk of er door de auteursrechthebbende toestemming is verleend tot publicatie.. In talloze bundels over de geschiedenis van informatiewetenschap is het opgenomen en inmiddels is het ook op vele websites te vinden.
In de zich snel ontwikkelende wereld van (digitale) computers vond Bush’ essay minder weerklank. Dit heeft twee voor de hand liggende redenen. De eerste is dat in de Memex geen plaats is ingeruimd voor digitale techniek. Dat was niet vreemd, omdat het concept stamde uit de jaren dertig en was gebaseerd op de state of the art van de techniek in die tijd. Gedurende de oorlog was echter in hoog tempo gewerkt aan het ontwikkelen van digitale computers. Aan Bush is deze ontwikkeling goeddeels voorbij gegaan. Van analoge computers wist hij alles, op dat terrein was hij zelf een vooraanstaand onderzoeker geweest, maar digitale techniek was van na zijn tijd als onderzoeker. Immers, sinds 1938 was hij fulltime bestuurder en deed hij zelf geen onderzoek meer.
Bush zag ook niet zo veel in digitale computers – letterlijk. Bij een analoge rekenmachine als zijn differential analyzer kon hij het apparaat zíen rekenen. Bij digitale computers waren er geen bewegende delen. De intuïtieve voorstelling van differentiaalvergelijkingen die voor hem zo belangrijk waren bij zijn rekenapparaten, ontbrak[110],,A master in the idiom of analog computing, he trusted the differential analyzer because he could literally see the machine perform its function. But the ENIAC was thoroughly abstract; there were no moving parts at its core. The gadgeteer in Bush balked at this.” (Zachary, 1997a; 266). Een verzoek om subsidie om de eerste grote Amerikaanse digitale computer – de ENIAC – te ontwikkelen, wees hij af.
De tweede reden dat Bush’ Memexconcept niet aansloeg in de wereld van de digitale computerbouwers was dat de schaal waarop hij dacht voor hen wezensvreemd was. De computerbouwers waren bezig met reusachtige, uiterst kostbare machines. Slechts overheden en zeer grote bedrijven zouden zich zulke machines kunnen veroorloven. Thomas Watson, president van IBM, zei in 1943 nog dat er in de hele wereld waarschijnlijk behoefte zou zijn aan vijf computers. Bush daarentegen zag de Memex als een persoonlijk werkstation, als een personal computer zo men wil. Digitale computers werden ontwikkeld om organisaties, en dan vooral grote bureaucratieën, beter te laten functioneren; Bush’ Memex diende om individuen beter te laten functioneren.
Het waren buitenstaanders en randfiguren uit de opkomende computerwereld die zich door ‘As We May Think’ lieten inspireren. Een van hen was Douglas Engelbart, een student elektrotechniek die in de zomer van 1945 op Leyte Island in de Filippijnen zat te wachten op zijn inscheping terug naar huis. In de bibliotheek van het Rode Kruis[111]Aldus schrijft hij zelf in een brief aan Bush uit 1962. (Engelbart, 1962; 235) las hij het stuk in The Atlantic Monthly.
Engelbart werkte sinds het einde van de jaren vijftig aan Stanford University aan een project dat heette Program on Human Effectiveness. Hij zocht naar manieren waarop mensen effectiever konden werken, met name in intellectuele zin. Hij ontwikkelde onder meer de tekstverwerker, de muis en uiteindelijk het eerste werkende hypertextsysteem. In een brief aan Bush, die toen als emeritus nog immer aan MIT was verbonden, refereerde hij aan de grote mate van overeenkomst tussen die ideeën van Bush uit ‘As We May Think’ en de ambities van het programma waarmee Engelbart bezig was. Bush heeft de brief nooit beantwoord. Wel gaf zijn secretaresse in een kort briefje toestemming aan Engelbart om een aantal passages uit ‘As We May Think’ over te nemen in zijn onderzoeksvoorstel.
Op die andere hypertextpionier, Ted Nelson, heeft Bush’ essay op dezelfde manier indruk gemaakt. Ook Nelson zocht namelijk naar een manier waarop individuen toegang zouden kunnen krijgen tot de immense hoeveelheden informatie die her en der op de wereld werden gegenereerd. In een paper met de alleszeggende titel ‘As We Will Think’ uit 1972 gaat hij uitvoerig in op Bush’ ideeën en waarom die naar zijn opvatting zo belangrijk zijn. Nelson was vooral gegrepen door de sporen – trails – die Bush had geïntroduceerd. Daarin onderscheidde Bush zich zelfs begin jaren zeventig nog steeds van de mainstream van de informatiewetenschap, die de nadruk legde op indexen en trefwoordencatalogi. Nelson, die de term links gebruikte in plaats van trails, zag mogelijkheden om de kern van Bush’ concept te realiseren met digitale computers[112],,The system will be built from existing computer equipment and peripherals. Physically it will be a computer display, with a keyboard, at the user’s desk; a support computer system (at the desk or elsewhere) for handling the various technical chores; and a library network of digital feeder machines.” (Nelson, 1972; 249).
Zoals gezegd is ‘As We May Think’ vele malen herdrukt. De meeste van die herdrukken zijn betrekkelijk recent, van na 1980. Dit hangt ongetwijfeld samen met de opkomst van de personal computer: IBM introduceerde zijn PC in 1981. Toen vervolgens de cd-rom als goedkope massaopslag van informatie in zicht kwam, werd Bush’ idee van een encyclopedie in een lucifersdoosje ineens heel bereikbaar. In 1986 werd het stuk opgenomen in een bundel over cd-romtechniek[113]De cd-rom was nog maar net op de markt. Philips plugde het product in een James Bond film als toppunt van moderne informatietechnologie. Bush’ essay vormde het openingsartikel in een bundel van Microsoft waarin cd-rom ‘de nieuwe papyrus’ wordt genoemd. (Lambert & Ropiequet, 1986).
Naarmate computers in het dagelijks leven van steeds meer mensen een rol gingen spelen, verschenen ook steeds meer publicaties over hoe dat zo gekomen was. Bush’ essay maakte deel uit van een aantal van zulke publicaties[114]Bijvoorbeeld Cawkell (1987), Meadows (1987), Goldberg (1988), Greif (19988) en Fraase (1990)., en vormde een referentie in nog veel meer[115]Smith geeft een overzicht van waar ‘As We May Think’ zoal wordt geciteerd. (Smith, 1991; 263 e.v.). Ook maakte menig auteur in de titel van een artikel toespelingen op ‘As We May Think’, getuige titels als ‘As We May Have Thought’, ‘As We Will Think’, ‘As We May Learn’ en zelfs ‘As We May Think – Again’[116]Respectievelijk Wilson (1966), Nelson (1972), Weyer (1988) en Matheson (1989)..
Uit de citatieanalyse van Smith blijkt dat niet alleen de meeste herdrukken, maar ook de meeste citaties van ‘As We May Think’ van na 1980 zijn. Tussen 1980 en 1990 werd het essay vrijwel net zo veel geciteerd als tussen 1945 en 1980. Ze telde tot en met 1990 in totaal 375 documenten die naar het essay verwijzen. In veel gevallen wordt het aangehaald als gebeurtenis in een historische ontwikkeling’, zonder diep in te gaan op de inhoud van het stuk. ‘Vaak aangehaald, maar zelden gelezen’ is dan ook wel opgemerkt[117]Smith citeert hier R.T Bottle (Smith, 1991; 264).
Vooral door Amerikaanse auteurs wordt ‘As We May Think’ geciteerd als het begin van wat later informatiewetenschap (information science) is gaan heten. In de jaren tachtig verandert het perspectief, en wordt Bush’ essay vooral geciteerd als het begin van hypertext. Het onderzoek naar hypertext begon in de jaren tachtig pas enige omvang te krijgen, en pas toen kreeg een internationale gemeenschap van hypertextonderzoekers gestalte, getuige bijvoorbeeld de jaarlijkse conferenties die vanaf 1987 plaatsvonden. Smith vond vele referenties die het hypertextconcept terugvoeren op Bush, en geen enkele die het daarmee niet eens was. Kortom, over Bush als oervader van hypertext bestaat consensus.
Bush’ eigen vervolg aan Memex
Zelf heeft Bush op twee manieren een vervolg gegeven aan ‘As We May Think’. In de eerste plaats bleef hij, zij het op enige afstand, betrokken bij de verdere ontwikkeling en toepassing van de rapid selector, het microfilmleesapparaat waarin de belangrijkste technische kern van de Memex de hoofdrol speelde. In de tweede plaats is hij in een tweetal publicaties expliciet en uitvoerig teruggekomen op zijn Memexconcept[118]Het betreft Bush (1959) en Bush (1967)..
Met die rapid selector is het niet goed afgelopen. Zoals gezegd zocht Bush al in de eerste helft van de jaren dertig naar een financier om een snel microfilmleesapparaat te ontwikkelen. De FBI, die hij daarvoor benaderde, toonde geen belangstelling. In 1935 benaderde de marine hem voor advies over hoe Japanse geheime codes zouden kunnen worden gekraakt met behulp van machines. Bush raakt als consultant bij dit project betrokken en zag kans om bij de marine fondsen aan te boren om de microfilmleesapparatuur verder te verfijnen.
Na meer dan een jaar gesteggel over contracten[119]Zie Burke (1991; 147) kon het project in de zomer van 1937 beginnen. Het liep van meet af aan niet goed. Tal van tegenslagen doken op. Met microfilm traden zo veel storingen op dat spoedig werd besloten papieren ponsband te gebruiken. Maar ook daarbij vertoonde het snelle bandtransportmechanisme voortdurend storingen en lukte het niet om het ponsmechanisme nauwkeurig genoeg te maken. Het was ook een betrekkelijk onervaren team dat aan de machine werkte: voornamelijk studenten, met slechts één fulltime onderzoeker, die bovendien door een ernstige sportblessure langere tijd niet kon werken. Bush zelf had nauwelijks tijd voor het project[120],,Bush, busy with other projects and with growing responsibilities in the academic community, had almost no time to give to the Comparator.” (Burke, 1991; 148).
Al met al kreeg de marine in 1938 een apparaat opgeleverd dat van geen kanten aan de eisen voldeed. De pogingen om met nieuwe machines de codes van de Japanners te kraken werden enkele jaren voor Pearl Harbor opgeschort.
Maar Bush had nog een ijzer in het vuur. Eastman Kodak en de National Cash Register Company hadden in 1938 samen 25.000 dollar beschikbaar gesteld om een rapid selector te bouwen. Toen Bush een team had samengesteld om aan de machine te werken, vertrok hij zelf naar Washington om directeur van de Carnegie Foundation te worden. Zijn eigen bijdrage aan de selector is daardoor betrekkelijk marginaal gebleven. De drie jonge onderzoekers die op het project waren gezet hebben echter een jaar of tien gewerkt aan dat type machines.
Ze slaagden erin om in twee jaar tijd een werkend prototype te bouwen. Maar die machine leek in niets op het elegante bureaumodel dat Bush voor zijn Memex in gedachten had. Het apparaat bestond uit verscheidene meer dan manshoge kasten en een bureau[121],,It included a seven-foot high relay rack, which housed the film drives, scanner, and reproduction apparatus. Electronics took another cabinet. The modified electric typewriter for the abstracts, which used long rolls of paper advanced by a stepping mechanism to ensure alignment in the later film process, was itself desk-size. There was another large component. Because of technical problems, Howard substituted a set of sliders attached to the side of the filming desk for the proposed typewriter-like device for code entry.” (Burke, 1991; 153). Het geheel vulde bijna een hele werkkamer. De omvang was niet het enige probleem. Het coderen van de ingevoerde documenten bleek zeer tijdrovend. Het vullen van een rol microfilm vergde duizend uur werk. Bovendien kwamen de ontwikkelaars in botsing met tal van octrooiposities van anderen.
Een apparaat moet niet alleen werken, het moet ook verkocht kunnen worden. Voor een Memex-achtige machine ligt het voor de hand een markt te zoeken bij bibliotheken en onderzoeksinstellingen. Maar John Howard, de projectleider, spendeerde weinig tijd aan deze doelgroep. De belangen van sponsors Eastman Kodak en NCR lagen immers ergens anders. Hij zocht mogelijkheden voor toepassingen in bedrijven en bij grote overheidsadministraties, zoals die van de sociale zekerheid. Daarbij bleek dat voor de meest gebruikte zoekopgaven een alfabetische ordening van dossiers vele malen sneller te zijn dan het prototype van de selector. In de 52 miljoen dossiers van de socialezekerheidsadministratie kon een medewerker het dossier dat hij zocht in één minuut vinden. De selector had er veertien uur voor nodig[122]Burke (1991; 155). Ook voor het opzoeken van telefoonnummers bleken gewone, op alfabet gerangschikte, telefoonboeken efficiënter dan zo’n moderne machine. En zelfs in bibliotheken ging het zoeken in een kaartenbak – mits een goed hiërarchisch onderwerpcoderingssysteem was toegepast – sneller dan met de selector.
Howard, nog altijd op zoek naar een markt voor de selector, zocht vervolgens naar mogelijkheden om de machine in te zetten voor statistische analyses, bijvoorbeeld voor de volkstelling. De selector ging zo steeds meer lijken op een verbeterde versie van de comparator, het mislukte codekraakinstrument van de marine, maar dat wist het selectorteam niet, want dat project was geheim. In de winter van 1940 werd het hele project opgeschort. Howard en zijn mannen werden vervolgens door Bush ingezet om de comparator te verbeteren. Dat leverde uiteindelijk een machine op die 30.000 eenvoudige vergelijkingen per minuut kon maken, tien keer zo veel als tot dan toe. De marine bestelde er een stuk of twintig van bij NCR[123]Zachary (1997a; 271).
Na de oorlog ondernam Bush nieuwe pogingen om een selectorproject van de grond te krijgen, onder meer voor het ministerie van landbouw, voor de kernenergiecommissie en voor de CIA. Uiteindelijk is er in elk geval één werkend apparaat gebouwd, ironisch genoeg voor de marine[124],,Perhaps the only ‘working’ Selector ever built was for, ironically, the Navy’s Bureau of Ships. In the late 1950s its overload of microfilmed manuals and blueprints led it to finance NBS’s construction of another selector.” (Burke, 1991; 160).
In latere publicaties is Bush enige malen teruggekomen op de Memex. Mede door de mislukte selectorprojecten is zijn visie op de Memex wel veranderd. Hij besprak de Memex steeds minder in termen van hardware, en meer als concept.
Toen hij in 1959 terugkwam op zijn essay van veertien jaar daarvoor, schreef hij: ,,It has never been built for a number of reasons. For one thing, its development would have been enormously expensive, no worse than that of shooting a rocket at the moon[125]Nog in hetzelfde jaar schoten de Russen een onbemande capsule, de Luna, naar de maan. perhaps, but exorbitant. I extrapolated freely as I wrote, and implied the existence of various technical elements and devices which were actually then in embryo, or even practically impossible with the current technology.”[126]Bush (1959; 166)Hij had de moed echter nog niet opgegeven: ,,The time has come to try it again.”
Hij wijst erop dat sinds 1945 veel vooruitgang is geboekt met het opslaan van grote hoeveelheden informatie op magneetband. Magneetband had het bijkomende voordeel, boven microfilm, dat die gewist en opnieuw beschreven kon worden zonder de complexe chemische processen van ontwikkelen en fixeren. Maar Bush volgde de ontwikkelingen op dit terrein slechts op grote afstand. Hij abstraheert dan ook: voor de Memex Mark II gaat hij ervan uit dat het mogelijk wordt om veel informatie op te slaan in weinig ruimte, en dat deze informatie snel doorzoekbaar is[127],,But we are safe in assuming, for the purpose of Mark II, that ample storage will be available in small space, that this will be readily and instantaneously accessible on call, and that it can be supplemented and altered at will.” (Bush, 1959; 169). Kortom, van Memex als machine, als ingenieursarbeid, naar Memex als concept, waarbij de onderliggende technologie er niet meer toe doet.
Verder houdt hij vast aan het complexe all-in concept van de Memex. Zo ziet hij af van het voor een hedendaagse toeschouwer voor de hand liggende schrijfmachinetoetsenbord en blijft hij bij stemherkenning als belangrijkste middel om eigen inbreng van de gebruiker vast te leggen. Hier verraadt zich het feit dat Bush, die al jong over een secretaresse beschikte, zelf nooit typte[128],,From an examination of his papers, it does not appear Bush did any typing. His typescripts were prepared by a secretary and his revisions were added in longhand.” (Kahn & Nyce, 1991; 120), maar slechts dicteerde. Bush zocht een apparaat dat (onder meer) zijn secretaresse zou vervangen.
Bush kreeg ook wat meer oog voor de sociale organisatie achter zo’n machine. Zo stelde hij zich voor dat professionele organisaties hun bladen niet meer zouden drukken, maar slechts overzichten met beknopte samenvattingen zouden rondsturen. Wie geïnteresseerd was in bepaalde artikelen zou deze dan op microfilm of magneetband kunnen bestellen. Zelfs zou het bij grote haast mogelijk zijn om die artikelen telefonisch aan te vragen, waarna ze via een soort fax on demand dienst zouden worden toegestuurd.
Met het oog van de gepensioneerde keek hij ook nog eens naar de ergonomie van de Memex. Omdat gelezen tekst beter bijblijft wanneer de lezer comfortabel zit, zo stelde hij, zou het een draagbaar projectiescherm komen compleet met alle bedieningsorganen, zodat men gezeten in de luie stoel de Memex zou kunnen hanteren. Hij droomde van een laptop, maar over de vereiste technieken achter het apparaat laat hij zich niet meer uit.
Net als in andere latere geschriften wordt Bush in ‘Memex II’ gaandeweg filosofischer. Hij vraagt zich onder meer af of wetenschap en techniek, wanneer die de denkkracht van de mens ondersteunen, de mensheid uiteindelijk ook sociale wijsheid zal brengen, en niet alleen maar beheersing van de natuurkrachten.
Acht jaar na ‘Memex II’ publiceerde Bush ‘Memex Revisited’[129]Hij voltooide het manuscript in 1965, maar het werd pas in 1967 gepubliceerd in Fortune. , zijn laatste essay over zijn gedachte machine. Nog altijd bestond Memex niet, maar het concept was inmiddels haalbaar, meende Bush. Digitale computers hebben een grote vlucht genomen, schreef hij, omdat ze bedrijven helpen winst te maken. Maar in bibliotheken worden die niet toegepast, omdat met bibliotheken geen geld is te verdienen. Terwijl Mead en Thomson bezig de grondslagen voor hun digitaal miljardenimperium te leggen, ontging Bush de commerciële waarde van informatie.
En nog altijd was Bush niet overtuigd van de superioriteit van digitale computers. Nog steeds hield hij een pleidooi voor de overzichtelijke, analoge machines uit ‘zijn tijd’. Hij hield vast aan het belang van dicteren, maar hij zag ook dat de techniek van stemherkenning niet erg snel vorderde. Zijn oplossing was een echte ingenieursgreep: de menselijke taal deugde niet en diende te worden aangepast aan de mogelijkheden van machines[130],,In short, if anyone wishes to have his talk directly produce a typed record, all the elements are here. All he needs to do is to take advantage of existing mechanisms – and alter his language.” (Bush, 1967; 210).
Veel aandacht trokken de latere Memex-essays overigens niet meer. Waar Bush in 1945 de opperbaas van de Amerikaanse wetenschap was, de man die Amerika in het geheim de oorlog had doen winnen, daar was hij in de jaren zestig een oude, conservatieve man, die op het gebied van informatietechnologie in elk geval niet met zijn tijd was meegegaan.
Naast de vraag wat Bush heeft gedaan om zijn Memex te realiseren, is de vraag wat hij heeft nagelaten om dat te doen zeker zo interessant. Zo heeft hij nooit veel tijd gestoken in het leggen van contacten met documentalisten, toch wellicht de meest voor de hand liggende launching customers voor een dergelijk apparaat. En toen hij als gepensioneerde over meer vrije tijd beschikte, stak hij die in interessante technische projecten – het ontwikkelen van een draagvleugelboot en van kunstmatige hartkleppen – maar niet in de Memex. Waarom niet blijft onduidelijk uit zijn nagelaten documenten en gepubliceerde essays. Wellicht zag hij zelf ook in dat hij niet over de kennis[131],,I fear I am not going to get back into the field myself, which I regret”, schreef hij in 1952 in een brief. (Zachary, 1991a; 275) en ook niet over het sociale netwerk beschikte om een dergelijk project tot een goed einde te brengen.
Verdere ontwikkeling van Memex
Een Memex is nooit gebouwd, niet door Bush, niet door zijn medewerkers, niet door anderen. In de loop der jaren is de kloof gegroeid tussen de techniek van Memex – de hardware, gebaseerd op de stand van zaken in de jaren dertig – en het concept van Memex. Over de techniek van Memex is na 1950 niet meer serieus nagedacht. Microfilm als opslagmedium moest het afleggen tegen magneetband, en later tegen magneetschijven.
Maar het concept van Memex als een persoonlijk werkstation dat toegang verschaft tot immense hoeveelheden informatie bleek zijn inspirerende waarde te behouden. Vandaag de dag wordt Bush meer geciteerd dan ooit tevoren. Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van ‘As We May Think’ organiseerden MIT en Brown University in oktober 1995 gezamenlijk een conferentie[132]Zie Simpson (1995). waar alle prominenten op het gebied van hypertext en informatiewetenschap acte de présence gaven. Het congres vormde tevens de aanleiding voor het bouwen van een omvangrijke website onder de naam ‘Memex and Beyond’, een van de vele die aan Memex en/of aan Bush zijn gewijd.
In verscheidene landen bestaan IT-bedrijven met de naam Memex. Het Nederlandse bedrijf doet aan internetconsultancy, het Britse verkoopt software voor politie en inlichtingendiensten, het Italiaanse is een internet access provider, het Zwitserse maakt apparatuur om dvd’s te maken.
Toch is later ook op het concept van Memex fundamentele kritiek geuit. Zo wijzen vanaf het midden van de jaren zeventig verscheidene auteurs[134]Een overzicht hiervan geeft Smith (1991; 274-276) erop dat Memex een stand alone apparaat is. De toekomst van de werkplek voor een kenniswerker zou volgens hen vooral gekenmerkt moeten zijn door verbindingen met kennisbronnen over de gehele wereld. De nadruk op het netwerkkarakter van het gereedschap van de kenniswerker groeide gelijk op met de opkomst van het internet.
81Zelf schreef Bush ‘memex’, met een kleine letter. Later heeft het meer en meer de status van eigennaam gekregen, zodat de meeste auteurs inmiddels ‘Memex’ schrijven, met een hoofdletter, een gewoonte die ik hier zal volgen.
82Afkomstig uit de online collectie van MIT, datum onbekend – waarschijnlijk rond 1940.
83Tot dusverre is er één biografie verschenen van Bush – Zachary (1997a). De gegevens voor deze paragraaf zijn afkomstig uit dit boek, tenzij expliciet naar een andere bron wordt verwezen.
84Zachary (1997a; 12)
85Zijn naam rijmt op beaver.
86Deze achternaam komt weliswaar niet (meer) in Nederland voor, maar in de zeventiende eeuw waren er verscheidene immigranten in de staat New York van die naam, die lid waren van de Dutch Reformed Church. Waarschijnlijk is dit een verschrijving van Van Jever – Jever is een stadje in het Duitse Oldenburg, een regio waar in het begin van de zeventiende eeuw veel Nederlandse religieuze vluchtelingen waren neergestreken, van wie enkelen emigreerden naar Amerika en zich daar tooiden met Van Jever als tweede achternaam. In de Verenigde Staten is de naam inmiddels verbasterd tot makkelijker uit te spreken varianten als Vaniver, Van Every, Vanevery, Van Avery en Van Evera.
87Zijn beide zussen noemden hem soms John. (Zachary, 1997a; 20)
88Tegenwoordig is Raytheon een bedrijf dat onder meer kleine vliegtuigen, zowel civiel als militair, raketgeleidingssystemen en raketten maakt. Het concern heeft een omzet van twintig miljard dollar, is actief in zeventig landen en heeft 100.000 mensen in dienst.
89Afkomstig uit de online collectie van MIT, circa 1931.
90De basistechniek voor microfilmselectors is niet door Bush uitgevonden. In Europa had Emanuel Goldberg bij de Duitse firma Zeiss-Ikon daar al jaren aan gewerkt. Het eerste ontwerp dateert uit 1927; in 1931 werden twee prototypes gebouwd. Goldberg is daarvoor in 1931 een Amerikaans octrooi verleend. Zijn techniek raakte spoedig bekend bij IBM en Eastman Kodak en bij enkele Amerikaanse uitvinders. Bush was hiervan overigens zeer waarschijnlijk niet op de hoogte. (Buckland, 1992)
91,,The looming international crisis ended Bush’s days as a world-class inventor.” (Zachary, 1997a; 83)
92MIT Libraries, biographical note.
93Zachary (1997a; 266)
94,,Bush misjudged post-war times and could not seem to reconvert from the convenient, authoritarian military liaisons he had so laboriously built up for victory.” Aldus het weekblad Fortune. (Zachary, 1997a; 309)
95,,1974 was the annus mirabilis of personal computing.” In dat jaar verscheen de Hewlett-Packard HP65 programmeerbare zakrekenmachine en brachten hobbytijdschriften als Radio-Electronics en Popular Electronics bouwpakketten op de markt voor personal computers. (Ceruzzi, 1998; 226) En in datzelfde jaar ontwikkelden Vint Cerf en Bob Kahn de eerste versie van TCP, de basis voor de communicatiestandaard van het internet (Abbate, 1999; 131).
96Oorspronkelijk verschenen in 1945 is ‘As We May Think’ vele malen herdrukt, zowel in tijdschriften als in boeken. De tekst is ook integraal beschikbaar op het Web. Hier is de herdruk uit Nyce & Kahn (1991) gebruikt.
97Afkomstig uit Life.
98Afkomstig uit Life.
99Afkomstig uit Life.
100,,The idea that one might have the contents of a thousand volumes located in a couple of cubic feet in a desk, so that by depressing a few keys one could have a given page instantly projected before him, was regarded [in de jaren dertig, DvE] as the wildest sort of fancy.” (Bush, 1933; 75-75)
101Davis ging overigens gewoon door met zijn campagne en heeft er zeker toe bijgedragen dat bibliotheken als vrij snel in de jaren dertig microfilm gingen toepassen om documenten op te slaan. Maar ook onder bibliothecarissen is Davis vandaag de dag een onbekende, terwijl Bush wordt gevierd als een van de grondleggers van de informatiewetenschap. (Zachary, 1997a; 75)
102Zachary citeert uit deze brief van 14 april 1937. (Zachary, 1997a; 76)
103Buckland (1992)
104In een gesprek met Buckland, die toen bezig was met onderzoek naar Goldberg. (Buckland, 1992)
105Merk op dat Davis zowel bekend was met Bush als met Goldberg, als met onderzoekers bij Eastman Kodak. (Buckland, 1992)
106Nyce & Kahn (1991a; 44)
107Nyce & Kahn (1991a; 53)
108Deze worsteling blijkt onder meer uit ‘Memorandum Regarding Memex’, een stuk dat Bush op 10 april 1941 naar Hodgins stuurde. Hij stelt daarin de tijd – de oorlog was aan de gang – niet geschikt te achten voor zijn verhaal: ,,But the field cannot be cultivated now, and by the time it can the story, if published now, will undoubtly have been forgotten. […] It seems too bad to tell it at a time when it can probably accomplish little of its original purpose.” (Bush, 1941; 83-84)
109Het is tenminste tien keer officieel herdrukt (Smith, 1991; 261). Van de vele kopieën op het web is onduidelijk of er door de auteursrechthebbende toestemming is verleend tot publicatie.
110,,A master in the idiom of analog computing, he trusted the differential analyzer because he could literally see the machine perform its function. But the ENIAC was thoroughly abstract; there were no moving parts at its core. The gadgeteer in Bush balked at this.” (Zachary, 1997a; 266)
111Aldus schrijft hij zelf in een brief aan Bush uit 1962. (Engelbart, 1962; 235)
112,,The system will be built from existing computer equipment and peripherals. Physically it will be a computer display, with a keyboard, at the user’s desk; a support computer system (at the desk or elsewhere) for handling the various technical chores; and a library network of digital feeder machines.” (Nelson, 1972; 249)
113De cd-rom was nog maar net op de markt. Philips plugde het product in een James Bond film als toppunt van moderne informatietechnologie. Bush’ essay vormde het openingsartikel in een bundel van Microsoft waarin cd-rom ‘de nieuwe papyrus’ wordt genoemd. (Lambert & Ropiequet, 1986)
114Bijvoorbeeld Cawkell (1987), Meadows (1987), Goldberg (1988), Greif (19988) en Fraase (1990).
115Smith geeft een overzicht van waar ‘As We May Think’ zoal wordt geciteerd. (Smith, 1991; 263 e.v.)
116Respectievelijk Wilson (1966), Nelson (1972), Weyer (1988) en Matheson (1989).
117Smith citeert hier R.T Bottle (Smith, 1991; 264)
118Het betreft Bush (1959) en Bush (1967).
119Zie Burke (1991; 147)
120,,Bush, busy with other projects and with growing responsibilities in the academic community, had almost no time to give to the Comparator.” (Burke, 1991; 148)
121,,It included a seven-foot high relay rack, which housed the film drives, scanner, and reproduction apparatus. Electronics took another cabinet. The modified electric typewriter for the abstracts, which used long rolls of paper advanced by a stepping mechanism to ensure alignment in the later film process, was itself desk-size. There was another large component. Because of technical problems, Howard substituted a set of sliders attached to the side of the filming desk for the proposed typewriter-like device for code entry.” (Burke, 1991; 153)
122Burke (1991; 155)
123Zachary (1997a; 271)
124,,Perhaps the only ‘working’ Selector ever built was for, ironically, the Navy’s Bureau of Ships. In the late 1950s its overload of microfilmed manuals and blueprints led it to finance NBS’s construction of another selector.” (Burke, 1991; 160)
125Nog in hetzelfde jaar schoten de Russen een onbemande capsule, de Luna, naar de maan.
126Bush (1959; 166)
127,,But we are safe in assuming, for the purpose of Mark II, that ample storage will be available in small space, that this will be readily and instantaneously accessible on call, and that it can be supplemented and altered at will.” (Bush, 1959; 169)
128,,From an examination of his papers, it does not appear Bush did any typing. His typescripts were prepared by a secretary and his revisions were added in longhand.” (Kahn & Nyce, 1991; 120)
129Hij voltooide het manuscript in 1965, maar het werd pas in 1967 gepubliceerd in Fortune.
130,,In short, if anyone wishes to have his talk directly produce a typed record, all the elements are here. All he needs to do is to take advantage of existing mechanisms – and alter his language.” (Bush, 1967; 210)
131,,I fear I am not going to get back into the field myself, which I regret”, schreef hij in 1952 in een brief. (Zachary, 1991a; 275)
132Zie Simpson (1995).
133Afkomstig van de webpagina van George Landow.
134Een overzicht hiervan geeft Smith (1991; 274-276)