Op een blauw woord of een woord met een streep eronder kun je klikken, en dan kom je ergens anders. Navigatie op het World Wide Web volgens de standaards van hedendaagse browsers als Netscape Navigator en Microsoft Internet Explorer is voor moderne kleuters al een vanzelfsprekendheid geworden. Dat is onvoorstelbaar snel gegaan. Het World Wide Web zelf is nog maar twaalf jaar oud; grafische browsers zijn sinds acht jaar beschikbaar. De grafische representatie van het World Wide Web is de killer app gebleken van het internet, de toepassing die de doorbraak van het net naar het grote publiek, en daarmee naar de commercie, heeft bewerkstelligd.
Klikken op een blauw en/of onderstreept woord is weliswaar de meest conventionele, maar zeker niet de enige manier om op het World Wide Web aan te geven dat de gebruiker door daar te klikken met zijn muis ergens anders heen kan gaan: naar een ander document, of naar een andere plek in hetzelfde document. Soms onderscheiden aanklikbare woorden of tekstdelen zich grafisch op een andere manier van de rest van de tekst, soms zijn plaatjes aanklikbaar. Ook voor aanklikbare plaatjes bestond aanvankelijk een standaardconventie – een blauwe rand eromheen – maar deze raakt meer en meer in onbruik[1]Door aan een plaatje in de broncode van de pagina border=’0′ toe te voegen, verdwijnt de blauwe rand. Ontwerpers vinden die rand in het algemeen lelijk. Overigens kan de dikte van de rand worden geregeld door het attribuut border een andere waarde te geven. Indien het attribuut border wordt weggelaten verschijnt de blauwe rand wel; weglaten heeft hetzelfde effect als border=’1′.. Sommige aanklikbare plaatjes zien eruit als een knop, andere staan op een plaats waar de gebruiker kennelijk iets aanklikbaars verwacht, bijvoorbeeld in de linkermarge van een webpagina. Zeker weten of een stuk tekst of een plaatje aanklikbaar is doet de gebruiker pas als hij er daadwerkelijk met zijn muis naar wijst: bij aanklikbare objecten verandert de vorm van de muiswijzer in een handje. En ook dit laatste stukje zekerheid is met de nieuwste webtechnieken aan het verdwijnen[2]Ontwerpers kunnen met diverse technieken zelf bepalen wanneer de muiswijzer welke vorm heeft. Desalniettemin is de transformatie van pijltje in handje indien de muiswijzer over een link gaat nog steeds gangbaar – dit in tegenstelling tot de blauwe lijn om plaatjes die een link representeren..
Dat ook beginners ondanks dat gebrek aan zekerheden hun weg kunnen vinden op een webpagina, wijst erop dat deze manier van navigeren kennelijk appelleert aan iets dat diep in onze cognitieve structuur is verankerd. Het sluit op een abstract niveau aan bij onze intuïtie.
Op een abstracter niveau is het World Wide Web een voorbeeld van hypertext. Sterker nog, het web is zo’n dominante hypertexttoepassing geworden, dat menigeen web en hypertext synoniem acht. Ten onrechte, want er bestaan veel meer hypertexttoepassingen dan het World Wide Web, zij het dat die nooit tot een groot publiek zijn doorgedrongen. Het woord hypertext is ouder dan het woord internet[3]Het woord ‘hypertext’ werd in 1965 geïntroduceerd door Ted Nelson (Nelson, 1965). Het woord ‘internet’ raakte in het begin van de jaren zeventig in gebruik; het is onduidelijk wie daarmee is begonnen, zeker is dat samenstellingen als ‘internetworking’ eerder zijn gebruikt dan ‘internet’ sec door de ontwerpers van het internetprotocol, Bob Kahn en Vint Cerf, aldus de eerste in een interview (Martin, 1998)., het concept van hypertext is zelfs ouder dan de digitale computer[4]De eerste publicatie waarin het concept ‘hypertext’ wordt beschreven dateert van 1945 (Bush, 1945), maar de wortels ervan zijn te traceren in nagelaten documenten van Bush uit de jaren dertig (Bush, 1970a). De eerste digitale computers, de Amerikaanse ENIAC en de Britse Colossus, werden in de Tweede Wereldoorlog gebouwd voor militaire toepassingen (Ceruzzi, 1998; 10), de eerste commerciële computers kwamen begin jaren vijftig op de markt (Ceruzzi, 1998; 44)..
Een hypertextdocument is in essentie een niet-lineair gestructureerd document. Al eeuwen worstelen auteurs en gebruikers van documenten met de beperkingen van een lineaire structuur: weliswaar handig voor wie lekker wil lezen, maar een ramp voor wie snel iets wil opzoeken. Reeds in de Middeleeuwen werden dan ook niet-lineaire elementen aan documenten toegevoegd, veelal als ontsluitingstechniek. Voorbeelden hiervan zijn inhoudsopgaven, paginanummers[5],,As one of the most important elements of the human-book interface, page numbers seem to have made their appearance in the West around the 16th century. They constitute an important part of a constellation of bibliographic changes that characterized the transition from manuscript to print culture, such as the introduction of indexes and tables of content. Page numbering is the vital link in the bibliographic apparatus, because without them there is no way to reference the book’s organizational and searching tools. Both indexes and tables of content make it possible to create books of complexity and size.” (Bass, 2000), voetnoten en concordanties[6]Benschop beschrijft voetnoten als ‘minimale hypertexten’. Ook encyclopedieën bevatten veelal tal van kruisverwijzingen, waardoor ze ook als een beperkte vorm van hypertexten zijn op te vatten. Hij noemt tevens enkele voorbeelden van literaire werken met een niet-lineaire structuur (Benschop, 1997)..
Toch wordt een boek met voetnoten doorgaans niet beschouwd als een hypertextdocument. Een voetnoot vormt weliswaar een niet-lineair element, een verwijzing naar een ander document die men kan volgen of niet, maar het volgen van die verwijzing vergt niet zelden een gang naar de bibliotheek om een exemplaar van het document waarnaar verwezen wordt te bemachtigen. In navolging van Ted Nelson spreekt men in het algemeen van hypertext indien een dergelijke verwijzing met een eenvoudige handeling te volgen is. In zijn ogen – hij bedacht het woord hypertext in 1965 – kon dat alleen met elektronische documenten die men met behulp van een apparaat las[7]Nelson definieerde hypertext als ,,a body of written or pictorial material interconnected in a complex way that it could not be conveniently represented on paper.” (Nelson, 1965); ,,The essential feature of hypertext, as defined in recent years, is the concept of machine-supported links (both within and between documents).” (Balasubramanian, 1994).
De onmiddellijke beschikbaarheid van het document waarnaar verwezen wordt is echter het meest cruciale kenmerk van hypertext. Daarom wordt Vannevar Bush ook algemeen beschouwd als de grondlegger van het concept. Hij bedacht in de jaren dertig een apparaat waarmee verwijzingen konden worden aangebracht en gevolgd tussen documenten die op rollen microfilm waren vastgelegd[8]Dit ontwerp wordt beschreven in Bush (1945)..
De geschiedenis van hypertext is daarmee intrinsiek verbonden met die van apparaten. De geschiedenis van hypertext is techniekgeschiedenis. Deze scriptie behelst een sociologische benadering van enkele episoden uit deze geschiedenis, die zich uitstrekt van de jaren dertig tot heden. Teneinde die episoden te kunnen plaatsen in hun historische context, volgt eerst een beknopt overzicht van de geschiedenis van hypertext.
Concepten
Het begin van hypertext wordt door de meeste auteurs[9],,[…] “As We May Think” is generally thought of as one of the original documents of “hypertext” theory.” (Bass, 2000); ,,Vannevar Bush, who in 1945 sketched out the first automated hypertext system […].” (Moulthrop, 1989); ,,The original idea of hypertext was first put forth by Bush in 1945.” (Balasubramanian, 1994) gelegd bij het essay ‘As We May Think’ van Vannevar Bush, in 1945 gepubliceerd in het tijdschrift The Atlantic Monthly. In dit essay zoekt Bush, die in de oorlog de leiding had gehad over al het Amerikaanse militaire wetenschappelijk onderzoek, naar een manier om de almaar groeiende informatiestroom het hoofd te bieden. Volgens hem was er behoefte aan een manier om informatie op te slaan en te ontsluiten die meer aansluit bij onze intuïtie, bij de associatieve wijze waarop mensen denken.
Daartoe ontwierp hij een apparaat dat de gebruiker in staat stelde associatieve verbindingen aan te brengen tussen allerlei documenten. In zijn ontwerp waren de mogelijkheden van een aantal geheel verschillende technieken verenigd. Zo zouden de documenten worden opgeslagen op rollen microfilm, en zouden de verbanden worden gelegd door gaatjes te ponsen in die film zoals in de reeds bekende ponskaarten. Door middel van een fotokopieerproces zouden ook eigen aantekeningen kunnen worden opgeslagen. Bush zag dit apparaat, dat hij Memex noemde, als een persoonlijk hulpmiddel voor wetenschappers, artsen en advocaten, kortom voor wat wij nu ‘kenniswerkers’ zouden noemen.
Bush’ essay kwam natuurlijk niet uit de lucht vallen. Uit zijn nagelaten documenten[10]Bush schrijft zelf dat het begin van Memex in 1932 lag (Bush, 1970a). Het oudste nagelaten document waarin een uitvoerige beschrijving van een Memex-achtig apparaat is opgenomen dateert van 14 april 1937 (Nyce & Kahn, 1991a). blijkt dat hij reeds in de jaren dertig met het concept van de Memex in de weer was. Deze documenten kan men opvatten als het begin van het concept hypertext. Het is vooral de manier van werken die Bush beschreef die invloed heeft gehad op latere uitvinders en auteurs. Als zodanig is de Memex nooit gebouwd. Waarom niet, is een van de vragen die in deze scriptie nader aan bod komt.
Toen Bush het concept voor de Memex ontwikkelde bestonden er nog geen digitale computers. Hoewel de eerste werkende machines, zoals de ENIAC, reeds in de jaren veertig zijn gebouwd, duurde het tot ver in de jaren vijftig eer computers toepassing buiten het laboratorium en de krijgsmacht vonden, bij banken en bij de overheid.
Bush was toen al jaren met pensioen[11]Bush ging in 1955 met pensioen (Zacchary, 1997a; 380)., maar volgde de ontwikkelingen wel op afstand. In publicaties[12]Onder meer ‘Memex II’ (Bush, 1959) en ‘Memex Revisited’ (Bush, 1967) kwam hij terug op zijn Memex-ontwerp, ging hij na wat ervan geworden was en wat voor bijdrage computers zouden kunnen leveren aan de realisering ervan. Kort gezegd: hij zag wel perspectieven voor computers, maar hij bleef sceptisch over hun mogelijkheden[13],,These essays lead us to believe that Bush felt digital technology was fundamentally unsuited to form the basis of complex machine intelligence.” (Kahn & Nyce, 1991;135).
De volgende generatie hypertextpioniers was dat geenszins. Mannen als Ted Nelson en Doug Engelbart hielden zich in de eerste plaats bezig met computertoepassingen. Zij waren aan de universiteit gekomen toen de opmars van de digitale computer al was begonnen. Beiden waren geïnspireerd door het essay van Bush en refereren daaraan in hun eigen werk.
Nelson bedacht het woord ‘hypertext’ voor niet-lineaire elektronische documenten. Hem was duidelijk dat hypertext naar het concept van de Memex een grote toekomst zou hebben, maar dat daarbij computers moesten worden ingezet en geen ponsmachines en microfilms. Wellicht meer nog dan Bush was – is, want hij leeft nog – Nelson een visionair. In elk geval is hij daarvan zelf overtuigd[14],,Ted is a self-proclaimed visionary who deserves the title, and he turned on generations of people with “Computer Lib/Dream Machines” […].” (Dam, 1987). Net als Bush extrapoleerde hij de mogelijkheden van de beschikbare techniek. Zo kwam hij in de jaren zeventig tot het concept Xanadu, een netwerk van hypertextdocumenten waarin wat hem betreft de gehele wereldliteratuur zou moeten zijn opgenomen, waarin talloze kruisverwijzingen zouden bestaan, en waarin via een ingenieus verrekeningssysteem vergoedingen aan auteurs zouden worden uitbetaald[15]De principes van Xanadu beschrijft Nelson in Literary Machines (Nelson, 1992). Over het betalingsmechanisme schrijven de Xanadu-aanhangers: ,,We believe this will be the universal solution to the copyright issue in our time […].” (Phelps, 1994).
Hoewel het Xanadu-project in 1988 werd geadopteerd door het softwarebedrijf Autodesk, fabrikant van het toonaangevende ontwerppakket AutoCAD, is het nimmer in volle glorie gerealiseerd. In 1992 laat Autodesk het project vallen. Wel heeft het concept nog altijd aanhangers[16]Zij onderhouden een website op http://www.xanadu.com.au. Zij zien het World Wide Web als een gemiste kans[17]Andrew Pam, een medewerker van Xanadu Australia, schreef in 1995 een artikel met de veelzeggende titel ‘Where World Wide Web Went Wrong’. (Pam, 1995).
Ook Engelbart ontwierp een hypertextsysteem op basis van computers, NLS genaamd (oN Line System). Hoewel de naam van het project waaraan hij eind jaren vijftig werkte, Program on Human Effectiveness, doet vermoeden dat hij minstens zo visionair en ver van realiseerbare werkelijkheden stond als Nelson, was – is, ook hij leeft nog – Engelbart meer een uitvinder. Hij staat onder meer te boek als de uitvinder van de muis en van een aantal bewerkingen die vandaag de dag standaard zijn in elke tekstverwerker, zoals het selecteren van tekst om daarop vervolgens een bewerking uit te voeren.
NLS is uiteindelijk wel gebouwd. Engelbart demonstreerde het in 1968 als een systeem waarmee mensen die zich op verschillende locaties bevonden gemakkelijk met elkaar konden samenwerken[18],,In 1968, he demonstrated NLS as a collaborative system among people spread geographically.” (Balasubramanian, 1994). Dit geldt als de eerste publieke demonstratie van een werkend hypertextsysteem. Het vormde de directe inspiratiebron voor een hele trits soortgelijke systemen die in de loop van de jaren zeventig en tachtig zijn ontwikkeld, vooral aan Amerikaanse universiteiten[19]Andries van Dam verwijst bijvoorbeeld naar de demonstratie van NLS: ,,[…] and remember his mind-blowing demonstration at the 1968 Fall Joint Computer Conference […]” (Dam, 1987). Daar waar Bush en Nelson vooral conceptuele voorlopers waren, was Engelbart vooral een wegbereider in technische zin: hij liet zien dat hypertext met computers maakbaar was.
Projecten
Hypertext werd vanaf het einde van de jaren zestig in de eerste plaats als een uitdaging gezien door computer scientists aan (vooral Amerikaanse) universiteiten. De grenzen tussen hard- en software waren in die tijd nog niet zo scherp, bij gebrek aan standaardisering van hardwareplatforms en besturingssystemen. Iets innovatiefs bouwen betekende dan ook niet zelden vanaf de grond ontwerpen.
Engelbart zette zijn pionierswerk voort. NLS is door enkele duizenden mensen gebruikt. Alleen al voor het Augment-project, waaraan Engelbart en circa 45 anderen werkten aan de universiteit van Stanford, zaten er meer dan honderdduizend artikelen in opgeslagen[20],,During the Augment project, the researchers stored all their papers, reports and memos in a shared ‘journal’ facility that enabled them to include cross-references to other work in their own writings. This journal grew to over 100,000 items and is still unique as a hypertext structure for support of real work over an extended time.” (Nielsen, 1995; 37). De Amerikaanse overheid beëindigde de subsidie voor het onderzoek van Engelbart in 1975.
Een belangrijk centrum voor de ontwikkeling van hypertextsystemen en -theorieën was Brown University in Providence, Rhode Island. Hoogleraar computer science Andries van Dam (ondanks zijn naam Amerikaan van geboorte, werkte in de jaren zeventig wel een jaar in Nijmegen) ontwikkelde reeds aan het eind van de jaren zestig het systeem HES (Hypertext Editing System). De ontwikkeling ervan werd gefinancierd door IBM en het draaide in 128 kilobyte geheugen op een kleine IBM mainframe computer. Het systeem was in 1967 operationeel en werd na afloop van het project verkocht aan NASA, dat het gebruikte voor de documentatie van de Apolloprojecten[21],,After the Hypertext Editing System was finished as a research project at Brown University, IBM sold it to the Houston Manned Spacecraft Center, where it was actually used to produce documentation for the Apollo missions.” (Nielsen, 1995; 40).
De groep van Brown University bouwde direct na HES een nieuw systeem, FRESS (File Retrieval and Editing System), eveneens op een IBM mainframe. Later, in de jaren tachtig, bouwde Van Dam met zijn collega Norman Meyrowitz – nu lid van de raad van bestuur van softwarebedrijf Macromedia – Intermedia . Dit hypertextsysteem werd daadwerkelijk op enige schaal toegepast in het onderwijs, onder meer in Engelse literatuur en biologie. In zijn toespraak op de eerste internationale hypertextconferentie in 1987 verwijst Van Dam in het begin expliciet naar zijn inspiratoren Doug Engelbart en Ted Nelson[22],,I’m a Johnny-come-lately to hypertext: I didn’t get started until 1967, and what is especially fun about being here is that I can pay a public tribute to the two real trailblazers who have inspired me and hordes of my students who have gone off to do their own independent hypertext projects. The first is the incomparable, one and only Doug Engelbart, who has been working at this since the late 1950s. […] I think we are all here because of him and also because of Ted Nelson, the second trailblazer, who coined the word “hypertext” and dozens of other words […].” (Dam, 1987).
Aan Carnegie Mellon University in Pittsburgh, Pennsylvania werd vanaf 1972 KMS (Knowledge Management System) ontwikkeld, een hypertextsysteem dat werkte over locale netwerken van PERQ werkstations. Het is binnen die universiteit op enige schaal toegepast, zowel voor onderzoeksdoeleinden, als voor publicatie en voor projectmanagement. De Amerikaanse marine testte een PERQ-netwerk met KMS op een vliegdekschip voor het opslaan en doorzoeken van onderhoudshandboeken. Vanaf 1983 is het product commercieel verkrijgbaar en draait het ook op andere typen Unix-werkstations[23],,KMS is an abbreviation of Knowledge Management System and has been a commercial product since 1983. It runs on Unix-workstations and has been used for a large number of applications. KMS is designed to manage fairly large hypertexts with many tens of thousands of nodes and has been designed from the start to work across local area networks.” (Nielsen, 1995; 44). Het was het eerste commercieel verkrijgbare hypertextsysteem. KMS gebruikte een kaartjesmetafoor, een concept dat later ook door Xerox en Apple is toegepast.
Midden jaren tachtig zijn ook enkele andere commerciële systemen gebouwd, zoals de Symbolics Document Examiner en Guide. De Symbolics Document Examiner werd vanaf 1985 gebruikt voor de achtduizend pagina’s tellende documentatie van Symbolics werkstations, een soort Windows-help avant la lettre. Een jaar later leverde de Britse firma OWL het programma Guide, aanvankelijk voor de Mac, later ook voor pc’s. Het was overigens aan de universiteit van Kent ontwikkeld voor PERQ werkstations, net als KMS.[24]Een beknopt overzicht van de geschiedenis van allerlei hypertextsystemen geeft Nielsen (1995).
In het researchlaboratorium van Xerox, PARC, waar onder meer het principe van Windows is uitgevonden, is ook al vroeg geëxperimenteerd met hypertext. Met het zelf ontwikkelde systeem NoteCard zijn uitvoerige gebruikersproeven gedaan.
Dit zijn enkele van de meest spraakmakende voorbeelden van vele tientallen hypertextsystemen die in de jaren zeventig en tachtig zijn gebouwd, vooral door Amerikaanse onderzoekers. Enkele daarvan hebben het tot commercieel verkrijgbaar product geschopt, doorgaans voor kostbare Unix-werkstations.
Terwijl informatici gefascineerd waren door hypertext vanwege de navigatiestructuren en de ontsluitingsmogelijkheden van data, raakten literatuurwetenschappers om heel andere redenen geïnteresseerd in het concept. Vooral in velden als cultural studies en American studies aan Amerikaanse universiteiten heeft hypertext in de jaren zeventig een vlucht genomen, onder invloed van Franse denkers als Barthes, Lyotard en Derrida[25],,When humanists first realized the power of electronic computers in the sixties, they began to discover that the dominant mode of textual organization, the bound volume, is not necessarily the best way to organize expression.” (Moulthrop, 1989). Zij gebruiken voor computerwetenschappers inmiddels gangbare termen als link (liaison), web (toile) en netwerk (réseau) in hun geschriften over tekst, het verband tussen teksten (intertekstualiteit) en de rollen van auteurs en lezers. Zo groeide het idee dat hun denkbeelden daadwerkelijk verwant waren aan de techniek van hypertext. Er trad in de woorden van Landow een schok van herkenning op toen programmeurs Derrida gingen lezen en toen literatuurwetenschappers zich verdiepten in het werk van Nelson[26],,When designers of computer software examine the pages of Glas or Of Grammatology, they encounter a digitalized, hypertextual Derrida; and when literary theorists examine Literary Machines, they encounter a deconstructionist or poststructuralist Nelson. These shocks of recognition can occur because over the past several decades literary theory and computer hypertext, apparently unconnected areas of inquiry, have increasingly converged.” (Landow, 1997; 2).
De opkomst van personal computers voedde speculaties over democratiserende en antiautoritaire potenties van hypertext[27],,As personal computers became more widely available, literary theorists speculated extensively about the revolutionary, democratizing, and anti-authoritarian potential of these hypertexts to enact postmodern critical theory.” (Boese, 1998). De grenzen tussen lezer en auteur zouden vervagen. In een klassiek boek bepaalt de auteur de volgorde waarin de lezer de tekst tot zich moet nemen. Overigens hoeft de lezer zich natuurlijk niet te houden aan de opgelegde volgorde: ook in klassieke media als boeken, kranten en grammofoonplaten kan de lezer zappen. Barthes wil de lezer promoveren tot ‘maker’ van de tekst[28],,[…] hypertext fulfills the goal of literary work (of literature as work) [which] is to make the reader no longer a consumer, but a producer of the text.” (Landow, 1997; 5). Hypertext verschaft door de niet-lineaire structuur de lezer als vanzelf vele verschillende mogelijkheden om een weg door de tekst te vinden. Idealiter zouden de grenzen tussen auteur en lezer volledig vervagen, doordat elke lezer zijn eigen links kan aanbrengen[29],,A full hypertext system, unlike a book and unlike some of the first approximations of hypertext currently available (HyperCard, Guide), offers the same environment to both reader and writer.” (Landow, 1997; 6) Merk op dat Berners-Lee’s opzet voor het World Wide Web ook uitging van een nauwe integratie tussen browser en editor: ,,Without a hypertext editor, people would not have the tools to really use the Web as an intimate collaborative medium.” (Berners-Lee, 1999; 61).
De interesse van literatuurwetenschappers lag vooral op het theoretische vlak, hoewel computerwetenschappers hen ervan poogden te overtuigen dat je er in hun vakgebied ook iets nuttigs mee zou kunnen doen[30],,So, while hypertext is not in the humanities computing books yet, which means that humanities scholars by and large do not know it exists […]” (Dam, 1987). Maar de computerwetenschappers hadden niet alleen moeite om de literatuurwetenschappers te overtuigen van het nut van hypertext, ook bij de bestuurders van de universiteiten kregen ze moeilijk voet aan de grond. De reden daarvoor was van conceptuele aard: men zag computers als rekenmachines. ,,If you want to screw around with text, use a typewriter“, kreeg Van Dam van een bestuurder te horen[31],,I had serious warfare with the vice president in charge of computing about whether the software should even be allowed on the system, because if it were on the system, then people would use it. And that would subvert the true purpose of computers, which was to produce numbers for engineers and scientists.” (Dam, 1987).
Toch zijn er in de loop van de jaren tachtig wel wat gezamenlijke projecten van de grond gekomen. Brown University investeerde begin jaren tachtig flink in electronically assisted teaching en richtte in 1983 een aparte afdeling op voor onderzoek naar de inzet van informatietechnologie in (niet-bèta)wetenschappelijk werk, het Institute for Research on Information and Scholarship (IRIS).
Drie tamelijk bekende voorbeelden van daadwerkelijk toegepaste hypertextsystemen aan universiteiten zijn The Dickens Web, The ‘In Memoriam’ Web en Perseus. De eerste twee zijn ontwikkeld aan Brown University. The Dickens Web bevat allerlei materiaal dat te maken heeft met en verwijst naar Dickens’ roman Great Expectations. The ‘In Memoriam’ Web is een soortgelijk corpus rond het gedicht In Memoriam van Tennyson[32]Zie onder meer de beschrijving van Landow, die bij beide projecten betrokken was. (Landow, 1997; 49-56). Perseus, ontwikkeld aan de faculteit klassieke talen van Harvard, bevatte eind jaren tachtig zo’n honderd megabyte aan teksten over de Griekse oudheid, geheel georganiseerd in een hypertextstructuur. De collectie werd gedistribueerd op cd-rom of andere optische media.
Een andere literaire toepassing waarover vooral werd gefantaseerd was hypertextfictie, waarin de lezer tal van eigen paden zou kunnen kiezen, in plaats van één door de auteur gedicteerd pad. Er is inmiddels een flink aantal van zulke werken verschenen[33]Onder meer verkrijgbaar bij Southgate (www.southgate.com). Het techniekmuseum La Villette in Parijs toonde eind jaren tachtig korte hypertextfilms: telkens na een minuut of wat moest de kijker een keuze maken voor een van de personages; afhankelijk van die keuze kreeg het verhaal een ander verloop. Voor deze toepassing werd gebruik gemaakt van de toen net ontwikkelde beeldplaten.
Voor echt praktische toepassingen bleken de aan de universiteiten ontwikkelde systemen aanvankelijk nog niet geschikt. Sommige bedrijven waren wel geïnteresseerd in de ontwikkelingen, onder meer uitgeverijen als The New York Times en Time/Life, maar ze vonden eind jaren zestig de afstand tot de praktijk nog te groot. De uitgevers zagen hun medewerkers nog niet achter beeldschermen zitten[34],,And we found that our system was essentially too complex for them to understand. […] I remember this particular demo we did at Time/Life when our audience said, “That’s great, but it will take us at least ten years before people will be willing to sit down behind tubes and do anything on-line”.” (Dam, 1987) De demonstratie vond plaats in 1968.. Pas ver in de jaren tachtig kwamen de eerste in de praktijk bruikbare systemen beschikbaar, aanvankelijk vooral voor zeer specifieke toepassingen. Een bedrijf als Boeing toonde zich al vroeg geïnteresseerd in hypertext-toepassingen om de honderdduizenden pagina’s onderhoudshandboeken van zijn vliegtuigen mee te ontsluiten.
Een ander probleem dat praktische toepassing van de ontwikkelde systemen in de weg stond, is dat ze volledig incompatibel met elkaar waren. Het was een schoolvoorbeeld van eilandautomatisering[35],,none of our systems talk to each other” (Dam, 1987).
Vakgemeenschap
Hoewel in de jaren zeventig en tachtig talloze werkende hypertextsystemen werden gebouwd, waren dit tamelijk geïsoleerde projecten. Sowieso waren het onderzoeksprojecten: alles speelde zich af binnen de veilige muren van de academie[36],,Not much practical experience exists at the moment. Most results presented under this heading really came from studies of research systems and not from actual everyday field use outside of research labs and university settings.” (Nielsen, 1987). KMS, Guide en NoteCard, ontwikkeld bij Xerox Parc, waren uitzonderingen. Onderzoekers van Xerox Parc rapporteerden over uitvoerige gebruikerstesten met twintig proefpersonen. Maar de meeste projecten waren geïsoleerd in de zin dat er weinig ook consensus bestond over waar het heen moest. Midden jaren tachtig was het aantal boeken over hypertext nog op de vingers van één hand te tellen[37]Het oudste boek in de zeer uitvoerige, 96 pagina’s tellende bibliografie over hypertext van Nielsen stamt uit 1984. Daarvoor verschenen slechts tijdschriftartikelen en conferentiebijdragen. (Nielsen, 1995; 363 – 494). Mede door de proliferatie van het World Wide Web loopt dat inmiddels in de duizenden, van wetenschappelijke publicaties tot how-to boekjes voor dummies.
Toch tekende zich geleidelijk aan een kritische massa af. De ACM, de Association for Computing Machinery[38],,Founded in 1947, ACM is the world’s first educational and scientific computing society. Today, our members – over 80,000 computing professionals and students world-wide – and the public turn to ACM for authoritative publications, pioneering conferences, and visionary leadership for the new millennium.” (ACM, 2000), richtte een special interest group (SIG) op voor hypertext en hypermedia[39],,Formerly known as SIGLINK, the ACM Special Interest Group on Hypertext, Hypermedia and Web addresses the concerns of the multi-disciplinary field of hypertext and hypermedia. It provides a forum for the promotion, dissemination, and exchange of ideas concerning research technologies and applications among scientists, systems, designers, and end users.” (ACM, 2000a), en in 1987 organiseerde de organisatie van computerwetenschappers de eerste internationale hypertextconferentie in Chapel Hill. Enkele honderden mensen[40],,When the workshop was originally planned in the fall of 1986, the planners were not sure whether they would be able to get a large enough set of papers and participants. But they had ended up having 500 people compete for the 200 seats at the workshop.” (Nielsen, 1987) kwamen daar gedurende vier dagen bijeen en legden de basis voor wat vervolgens het vakgebied hypertext kan worden genoemd. Hiermee ging hypertext een nieuwe, derde, fase in[41],,HypertTEXT ’87 was the first large-scale meeting devoted to the hypertext concept. Before the workshop, hypertext had been considered a somewhat esoteric concept of interest to a few fanatics only.” (Nielsen, 1987): van concept bij Bush en Nelson, tot project bij Engelbart en Van Dam, tot vakgebied met alle bijbehorende parafernalia als wetenschappelijke tijdschriften en internationale conferenties.
ACM Conferences on Hypertext | ||||
---|---|---|---|---|
Nr. | Naam | Plaats | Land | Jaar |
1 | Hypertext ’87 | Chapel Hill | Verenigde Staten | 1987 |
2 | Hypertext ’89 | Pittsburgh | Verenigde Staten | 1989 |
3 | Hypertext ’91 | San Antonio | Verenigde Staten | 1991 |
4 | ECHT ’92 | Milaan | Italië | 1992 |
5 | Hypertext ’93 | Seattle | Verenigde Staten | 1993 |
6 | ECHT ’94 | Edinburgh | Groot-Brittannië | 1994 |
7 | Hypertext ’96 | Bethesda | Verenigde Staten | 1996 |
8 | Hypertext ’97 | Southampton | Groot-Brittannië | 1997 |
9 | Hypertext ’98 | Pittsburgh | Verenigde Staten | 1998 |
10 | Hypertext ’99 | Darmstadt | Duitsland | 1999 |
11 | Hypertext ’00 | San Antonio | Verenigde Staten | 2000 |
12 | Hypertext ’01 | Århus | Denemarken | 2001 |
13 | Hypertext ’02 | Baltimore | Verenigde Staten | 2002 |
Hypertext is van het begin af aan een zeer interdisciplinair vakgebied geweest. Een deelnemer aan de conferentie van 1997 beschrijft het aangetroffen allegaartje: ,,I was expecting a predominance of engineers and computer scientists (hypertext is something on a computer, right?) with a smattering of information specialists, and so I didn’t expect to see english researchers, authors and poets also in attendance.“[42]Beschreven in Gibbins (1997).Het is een vakgebied waarin een object – hypertext – centraal staat, en niet een bepaald paradigma. De activiteiten van deelnemers aan conferenties verschillen dan ook nogal, van het ontwerpen en programmeren van software tot het brengen van samenhang in literatuur over de Griekse oudheid, van gebruikservaringen met medische encyclopedieën tot programma’s van eisen voor vliegtuigonderhoudhandboeken, van zoeken naar informatie tot het visualiseren van overzichten en dwarsverbanden.
De papers die op de conferenties werden gepresenteerd vertonen derhalve een al even uiteenlopend karakter. Vele beschrijven een bepaald hypertextsysteem of de ervaringen die met zo’n systeem zijn opgedaan, er zijn programmatische bijdragen, waarin een programma van eisen voor een systeem of onderdeel daarvan worden geformuleerd, maar er zijn ook bijdragen die gaan over retorica, de ‘politiek van hypertext’, het visualiseren van intertekstualiteit en over ervaringen in het onderwijs.
Hypertext als vakgebied concentreert zich rond de internationale conferenties. Onderzoekers, nog altijd relatief veel Amerikanen, relatief weinig Europeanen (voor zover dat is af te leiden uit de namen van de auteurs, hebben slechts enkele Nederlandse onderzoekers een paper gepresenteerd op een ACM hypertextconferentie) en nauwelijks mensen uit de rest van de wereld, publiceren daarnaast vooral in hun moederdiscipline, van informatica tot literatuurwetenschap.[43]Een zoekopdracht in UnCover, een grote database met bibliografische gegevens van artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften en vakbladen leverde meer dan zeshonderd bijdragen op met als keyword ‘hypertext’. Deze waren afkomstig uit tientallen verschillende tijdschriften, van Journal of Computer Assisted Learning tot Theoretical Computer Science, van International Nursing Review tot Stetson Law Review.
In 1989 verscheen het eerste wetenschappelijke tijdschrift voor de hypertextwereld, Hypermedia, een publicatie van uitgeverij Taylor Graham in Londen. Wiley kwam een jaar later met Electronic Publishing – Origination, Dissimination and Design, dat hypertext als een van zijn kernonderwerpen heeft.
Publieksmedium
Terwijl de hypertextgemeenschap aan de universiteiten druk bezig was een academische discipline te worden, zorgden twee gebeurtenissen van buiten die gemeenschap voor een doorbraak van hypertext naar een veel breder publiek.
De eerste was de introductie van het programma HyperCard door Apple computers. Dit had weliswaar niet zulke geavanceerde mogelijkheden als de universitaire hypertextsystemen – zo ontbrak de mogelijkheid om een overzicht van alle documenten op te roepen – maar het programma was gratis bij de aankoop van een nieuwe Apple Macintosh. Dat betekende dat er plotseling honderdduizenden mensen de beschikking kregen over de middelen om iets met hypertext te doen. Daarin verschilde het wezenlijk van eerder verkrijgbare commerciële hypertextsystemen als Guide[44],,Guide was the first widely available hypertext to run on ordinary personal computers of the type people have in their homes or offices. To some extent the release of Guide could be said to mark the transition of hypertext from an exotic research concept to a ‘real world’ computer technique for use in actual applications. The final step to ‘realworldness’ came when Apple introduced HyperCard in 1987. A nice product in its own right, its real significance was to be found in the marketing concept of giving away the program (or later a reader) for free with every Macintosh sold after 1987.” (Nielsen, 1995; 63). Hobbyisten konden zich uitleven[45]Een half jaar na introductie van het programma had de Berkely Macintosh User Group in California al 225 toepassingen verzameld op diskettes. (Nielsen, 1987), er waren diverse commerciële toepassingen ontwikkeld[46]Zoals het spelletje Uncle Buddy’s Phantom Funhouse. (Landow, 1997; 209), en ook wetenschappers maakte gebruik van HyperCard als gereedschap in plaats van als studieobject[47]Een voorbeeld hiervan is een artikel waarin gepoogd wordt wetenschappelijke controverses op een kwantitatieve manier te beschrijven. Hierbij worden elementen uit de controverse kaarten in een HyperCard stack en worden verschillende soorten links gebruikt om de verbanden aan te geven. (Latour, Maugguin & Teil, 1992; 50).
Andries van Dam besteedde in zijn keynote address aan de eerste internationale hypertextconferentie in 1987 kort aandacht aan het toen net verschenen HyperCard. Hij roemde vooral het gebruiksgemak en sprak de verwachting uit dat het programma, ondanks al zijn beperkingen, de interesse in het jonge vakgebied ‘hypertext’ zou stimuleren[48],,HyperCard in particular, despite all its limitations, is beautifully engineered, and has a wonderful user interface, especially for hypertext-style linking. […] I think it’s very strong and will do a lot to get people interested in our field.” (Dam, 1987). Apple verzorgde een demonstratie op de conferentie.
De tweede onverwachte gebeurtenis van buitenaf – voor de academische hypertextgemeenschap – was de introductie van het World Wide Web in 1990. Tim Berners-Lee en Robert Cailliau hadden dit ontwikkeld aan het onderzoeksinstituut voor hoge-energiefysica CERN in Genève om de onderzoekers, die vaak in grote groepen aan één project werkten, in staat te stellen op een gemakkelijker manier informatie met elkaar te delen. De eerste succesvolle toepassing was het telefoonboek van het instituut.
Het World Wide Web kon rekenen op een koele ontvangst in de hypertextwereld. Not invented here, en bovendien aanzienlijk primitiever dan de fraaie systemen die de hypertextwetenschappers inmiddels zelf hadden ontwikkeld. Een paper van Berners-Lee en Cailliau aan de Hypertextconferentie van 1991 in San Antonio werd geweigerd, onder meer omdat die te weinig referenties bevatte aan academisch werk in het desbetreffende veld en omdat het te veel afweek van de gangbare opvattingen over hypertextsystemen[49],,It was rejected – in part because it wasn’t finished, and didn’t make enough references to work in the field. At least one of the reviewers, too, felt that the proposed system violated the architectural principles that hypertext systems had worked on up till then.” (Berners-Lee, 1999; 55).
In zijn keynote speech op de conferentie in San Antonio merkt Frank Halasz, werkzaam bij Xerox Parc, op dat er in vergelijking tot vier jaar daarvoor, bij de eerste hypertextconferentie, weinig meer wordt gedaan aan het bouwen van grootschalige systemen[50],,There’s actually, in our field, compared to 1987, relatively little large-scale system building activity going on […].” (Halasz, 1991). Berners-Lee en Cailliau hadden een systeem gebouwd dat in principe functioneerde over een wereldwijd netwerk. Halasz roerde onder meer het probleem aan dat bij grote, open hypertextsystemen de documenten afkomstig zouden zijn uit vele verschillende tekstverwerkers[51],,If you have 100,000 documents, they’re going to come from 37 different word processor formats. How are you going to handle that problem when you build these large document spaces?” (Halasz, 1991). Hij zag op dat moment geen oplossing voor dat probleem. De standaard voor HTML was toen al geformuleerd door Berners-Lee, die echter geen deel uitmaakte van de academische hypertextgemeenschap. Halasz noemde de demonstratie van het web – de paper was immers geweigerd, een demonstratie werd wel toegelaten – een aardig voorbeeld van het adresseren van hypermediadocumenten tussen verschillende netwerken[52],,The World Wide Web, for example, which was in de Demos did a nice example of inter-network addressing on hypermedia documents.” (Halasz, 1991).
Twee jaar later werd over weinig anders gepraat dan over het Web, schrijft Berners-Lee[53],,At the same conference two years later, on the equivalent wall, every project on display would have something to do with the Web.” (Berners-Lee, 1999; 56). Maar dat was in de demonstratieruimte, niet in de conferentiezaal: uit de proceedings blijkt dat in elk geval niet. Sterker nog, de conferenties van de jaren daarna gaan nog steeds voornamelijk over de universitaire hypertextsystemen. Aan HyperCard of het Web wordt wel eens een paper gewijd, maar deze massatoepassingen staan zeker niet centraal. Pas de laatste jaren hebben zo’n twintig procent van de papers betrekking op het Web.
Intussen is er een afzonderlijk circuit ontstaan van eveneens jaarlijkse conferenties over het World Wide Web. In de academische hypertextwereld groeit het onbehagen over de kloof tussen hun werk en de meest verbreide hypertexttoepassing[54],,The reaction of the hypertext research community on the World Wide Web is like finding out that you have a fully grown child. And it’s a delinquent.” Dit zei Ted Nelson in zijn bijdrage aan de ACM hypertextconferentie in 1997. (Gibbins, 1997). Op de ACM Hypertextconferentie van 1997 werd een poging tot toenadering gedaan: er werd een satellietverbinding gelegd tussen deze conferentie in het Britse Southampton en de tegelijk plaatsvindende World Wide Web conferentie in het Amerikaanse Santa Clara. Maar de verbinding haperde, en de vertraging in het signaal maakte het lastig om tot een levendige discussie te komen.
Aandacht voor het World Wide Web op de hypertextconferenties van ACM | |||
---|---|---|---|
Conferentie | Papers en panels | Percentage | |
totaal | over het Web | ||
Hypertext ’87 | 29 | 0 | 0 |
Hypertext ’89 | 36 | 0 | 0 |
Hypertext ’91 | 41 | 0 | 0 |
ECHT ’92 | 35 | 0 | 0 |
Hypertext ’93 | 32 | 0 | 0 |
ECHT ’94 | 28 | 1 | 4 |
Hypertext ’96 | 31 | 6 | 19 |
Hypertext ’97 | 41 | 10 | 24 |
Hypertext ’98 | 47 | 9 | 19 |
Hypertext ’99 | 37 | 6 | 16 |
Hypertext ’00 | 48 | 9 | 19 |
Hypertext ’01 | 50 | 13 | 26 |
Hypertext ’02 | 38 | 7 | 18 |
Het World Wide Web telt inmiddels zo’n vijfhonderd miljoen gebruikers[55]Volgens Nielsen Netratings, een toonaangevend bureau dat internetstatistieken verzamelt, hadden in het tweede kwartaal van 2002 553 miljoen mensen toegang tot internet (Nielsen, 2002). In Nederland hebben volgens dit bureau 9,6 miljoen mensen toegang tot het net. In december 2002 maakten 6 miljoen Nederlanders hiervan daadwerkelijk gebruik (Nielsen, 2003). Het SCP rapporteerde dat van de huishoudens met kinderen tussen 12 en 19 jaar in 2000 reeds 90 procent toegang had tot internet (SCP, 2002).. Via het web zijn miljarden documenten toegankelijk. Technisch ontwikkelt het web zich in razend tempo. Uitgevonden in 1990, de eerste grafische browser kwam in 1994, inmiddels zijn voorzieningen voor geluid en bewegend beeld standaard in moderne browsers opgenomen. Ontwikkeling van driedimensionale beelden is in volle gang[56]Dit kan onder meer het java applets als VolRendView. (Dorman & Gehringer, 2002), aan de transmissie van geuren wordt hard gewerkt[57]Het bedrijf Digiscents heeft daarvoor apparatuur en software ontwikkeld, in samenwerking met partners uit de parfumindustrie. De principes worden uit de doeken gedaan op de website van het bedrijf op www.digiscents.com.. Het Web begint meer en meer een universele interface op informatie te worden.
Maar intussen staat de academische hypertextgemeenschap grotendeels aan de zijlijn. Het web wordt vooral ontwikkeld door de markt, zo goed en zo kwaad als dat gaat bijgestuurd door het World Wide Web consortium, waar Berners-Lee als directeur over zijn schepping waakt. Met het Web is hypertext alledaags geworden, en daarmee business.
Maatschappelijke relevantie
Veel sociologisch onderzoek heeft betrekking op sociale problemen. De maatschappelijke relevantie van dat onderzoek is dan snel gevonden: het helpen oplossen van die problemen. Daaraan ontleent het onderzoek veelal zijn legitimering, en daarmee niet zelden ook zijn financiering.
Onderzoek naar de geschiedenis van hypertext is van een andere aard. Hypertext geldt niet als een sociaal probleem, er zijn geen erkende slachtoffers, er hoeft niemand te worden geholpen. Sociologie doet echter meer dan problemen oplossen of daaraan bijdragen leveren. Het is geen zuiver instrumenteel vak, al kan sociologische kennis wel instrumenteel worden ingezet. Sociologie móet ook meer doen dan problemen oplossen. De discipline heeft van meet af aan een rol gespeeld in het vergroten van het reflexief gehalte van de samenleving, en vormt daarmee een onderdeel van het moderniseringsproces.
Het is die reflexieve rol van de sociologie waarin de maatschappelijke relevantie van dit onderzoek is gelegen. In publicaties voor een breed publiek wordt weliswaar veel geschreven over het internet en het World Wide Web, maar in die publicaties gaat het doorgaans om actuele ontwikkelingen. Ook is er veel aandacht voor speculaties over de toekomst. Voor het verleden van het Web, laat staan voor het verleden van hypertext in bredere zin, is veel minder aandacht.
Deze ongelijke verdeling van aandacht over verleden, heden en toekomst deelt hypertext met veel andere technologie. Over de geschiedenis van oude technologie als stoommachines, vliegtuigen of oliewinning bestaat aanzienlijk meer literatuur, en daarvoor is kennelijk aanzienlijk meer belangstelling, dan over recente technologie als computers, mobiele telefoons, zonnepanelen of cadcam.
Hoe begrijpelijk deze veronachtzaming van het verleden van het hedendaagse ook is, jammer is het wel. Het bestaande, het alledaagse krijgt toch al snel een aureool van vanzelfsprekendheid en daarmee zelfs van onvermijdelijkheid. Het ís zo, dus het móest zo zijn. Sociologen weten dat de wereld zo niet in elkaar zit. Het laten zien hoe de alledaagse werkelijkheid werd geconstrueerd, hoe macht en mogelijkheden op elkaar hebben ingewerkt, is een belangrijke taak van deze discipline. Dat is de reflexieve rol van de sociologie. Onderzoek naar de geschiedenis van hypertext kan op een beperkt, maar wel belangrijk terrein, een dergelijke rol spelen.
Wetenschappelijke relevantie
Hypertext is technologie. De geschiedenis van hypertext valt dus onder de noemer techniekgeschiedenis. Dit is een subdiscipline die de afgelopen decennia een zeer interdisciplinair karakter heeft gekregen. Met name sociologie en economie hebben zich in deze benadering een vaste plaats verworven. Om deze interdisciplinariteit te benadrukken wordt de discipline ook wel aangeduid als technology studies, techniekonderzoek of technologiedynamica. Het is paradigmatisch en organisatorisch verwant aan science studies, wetenschapsonderzoek of wetenschapsdynamica. Wetenschaps- en technologiedynamica wordt ook aan de Universiteit van Amsterdam gedoceerd.
Dat een niet-technicus de geschiedenis van techniek bestudeert is niet vanzelfsprekend. Pas na de Tweede Wereldoorlog begaven sociale wetenschappers zich schoorvoetend op dit terrein. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de historische ontwikkeling van het vakgebied.
De ontwikkeling van hypertext is sociaal-wetenschappelijk gezien tamelijk onontgonnen terrein. Er bestaat geen enkel boek dat aan dit thema is gewijd en het aantal relevante artikelen is beperkt. In wetenschappelijk opzicht is deze scriptie dan ook pionierswerk. Weliswaar is er een zinvol theoretisch raamwerk beschikbaar – zie het volgende hoofdstuk – maar bij gebrek aan secundaire literatuur zal het onderzoek vooral zijn gebaseerd op primaire bronnen: documenten van de hoofdfiguren zelf en van relevante personen uit hun omgeving. Omissies zijn niet uitgesloten, niet alleen omdat de relevante bronnen nog niet goed in kaart zijn gebracht en zijn beschreven, maar ook omdat sommige bronnen die wel bekend zijn vanuit Nederland nauwelijks toegankelijk zijn. Zo is het voor een doctoraalscriptie een aanzienlijke belemmering dat een boek waarschijnlijk in geen enkele bibliotheek in Nederland aanwezig is[58]Het boek Computer Lib/Dream Machines van Ted Nelson is volgens de Nationale Centrale Catalogus in één bibliotheek aanwezig, de Openbare Bibliotheek van Amsterdam. Daar is men echter het enige exemplaar kwijt., niet meer in druk is, en tweedehands slechts tegen exorbitante prijzen leverbaar blijkt. Na voltooiing van deze scriptie valt er dus zeker nog aanvullend werk te verrichten.
Vraagstelling
Een integrale reconstructie van de geschiedenis van hypertext bestaat nog niet en zou zeer interessant zijn. Zo’n project gaat de omvang van een doctoraalscriptie echter verre te boven. Daarom beperk ik me tot capita selecta uit deze geschiedenis. Ik zal me concentreren op drie case studies, elk over een centrale figuur en zijn hypertextconcept: Vannevar Bush en Memex, Ted Nelson en Xanadu, en Tim Berners-Lee en het World Wide Web.
Deze drie mannen hebben met elkaar gemeen dat ze elk een concept van hypertext hebben bedacht en uitgewerkt. Ze verschillen ook van elkaar, alleen al doordat er telkens een kwart eeuw ligt tussen de geboorte van hun concepten. De eerste onderzoeksvraag is vooral een empirische.
Eerste onderzoeksvraag
In wat voor intellectuele, sociale en technische context ontwikkelden Vannevar Bush, Ted Nelson en Tim Berners-Lee hun hypertextconcepten en welke bronnen poogden zij vervolgens te mobiliseren om hun concepten aan de man te brengen?
Hoewel alle drie beroemd zijn geworden door hun hypertextconcept, zijn de gevolgen van hun werk zeer verschillend. Bush’ Memex is nooit veel verder gekomen dan papier, aan Nelsons Xanadu is met enthousiasme door tientallen mensen gewerkt, maar het wordt nergens in een productieomgeving gebruikt, Berners-Lee’s Web wordt vandaag de dag door honderden miljoen mensen gebruikt. Die verschillen vragen om een verklaring, uitgaande van het empirisch materiaal dat is verkregen als antwoord op de eerste onderzoeksvraag.
Tweede onderzoeksvraag
Hoe zijn de verschillen in acceptatie en succes van de hypertextconcepten van Bush, Nelson en Berners-Lee te verklaren?
Om het zoeken naar verklaringen enigszins te sturen en te structureren zullen enkele hypothesen als leidraad worden gebruikt. Idealiter zou het empirisch materiaal voldoende basis moeten bieden om deze hypothesen te bevestigen dan wel te verwerpen.
Eerste hypothese
Een Memex naar het idee van Vannevar Bush kón in de jaren veertig en vijftig niet worden gebouwd, omdat de technische randvoorwaarden daarvoor niet waren gerealiseerd. Pas met moderne, snelle computers krijgt het idee een kans van slagen.
Tweede hypothese
Xanadu is nooit van de grond gekomen omdat het onvoldoende aansloot bij de hoofdstroom van de ontwikkelingen in de informatietechnologie.
Derde hypothese
Het World Wide Web is een succes geworden door de commerciële mogelijkheden die het biedt.
Opzet scriptie
Na dit inleidende hoofdstuk komen in hoofdstuk 2 eerst enige theoretische noties aan de orde. Uitgangspunt daarbij is dat de uitvinding van hypertext is te zien als techniekgeschiedenis/sociologie.
Vervolgens komen in drie hoofdstukken de drie achtereenvolgende case studies aan bod: Vannevar Bush en Memex, Ted Nelson en Xanadu, en Tim-Berners-Lee en World Wide Web. In deze hoofdstukken zal de basis worden gelegd voor de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag.
In hoofdstuk 6 worden de case studies met elkaar vergeleken en geconfronteerd met de theorie, teneinde een antwoord te vinden op de tweede onderzoeksvraag.
De scriptie wordt afgesloten met noten en een literatuuroverzicht. Inherent aan het onderwerp is dat nogal wat referenties elektronisch van aard zijn: sommige zijn in druk verschenen, maar ook beschikbaar op het World Wide Web, andere zijn (voor zover mij bekend) uitsluitend op het Web gepubliceerd. Op zich vormen verwijzingen naar documenten op het Web geen probleem, zij het dat de dynamiek van dat medium met zich meebrengt dat er geen garanties zijn de referenties volgende week nog aan te treffen. Om te voorkomen dat mijn bronnen oncontroleerbaar zouden kunnen worden, zijn de webreferenties integraal op cd-rom gezet.
1Door aan een plaatje in de broncode van de pagina border=’0′ toe te voegen, verdwijnt de blauwe rand. Ontwerpers vinden die rand in het algemeen lelijk. Overigens kan de dikte van de rand worden geregeld door het attribuut border een andere waarde te geven. Indien het attribuut border wordt weggelaten verschijnt de blauwe rand wel; weglaten heeft hetzelfde effect als border=’1′.
2Ontwerpers kunnen met diverse technieken zelf bepalen wanneer de muiswijzer welke vorm heeft. Desalniettemin is de transformatie van pijltje in handje indien de muiswijzer over een link gaat nog steeds gangbaar – dit in tegenstelling tot de blauwe lijn om plaatjes die een link representeren.
3Het woord ‘hypertext’ werd in 1965 geïntroduceerd door Ted Nelson (Nelson, 1965). Het woord ‘internet’ raakte in het begin van de jaren zeventig in gebruik; het is onduidelijk wie daarmee is begonnen, zeker is dat samenstellingen als ‘internetworking’ eerder zijn gebruikt dan ‘internet’ sec door de ontwerpers van het internetprotocol, Bob Kahn en Vint Cerf, aldus de eerste in een interview (Martin, 1998).
4De eerste publicatie waarin het concept ‘hypertext’ wordt beschreven dateert van 1945 (Bush, 1945), maar de wortels ervan zijn te traceren in nagelaten documenten van Bush uit de jaren dertig (Bush, 1970a). De eerste digitale computers, de Amerikaanse ENIAC en de Britse Colossus, werden in de Tweede Wereldoorlog gebouwd voor militaire toepassingen (Ceruzzi, 1998; 10), de eerste commerciële computers kwamen begin jaren vijftig op de markt (Ceruzzi, 1998; 44).
5,,As one of the most important elements of the human-book interface, page numbers seem to have made their appearance in the West around the 16th century. They constitute an important part of a constellation of bibliographic changes that characterized the transition from manuscript to print culture, such as the introduction of indexes and tables of content. Page numbering is the vital link in the bibliographic apparatus, because without them there is no way to reference the book’s organizational and searching tools. Both indexes and tables of content make it possible to create books of complexity and size.” (Bass, 2000)
6Benschop beschrijft voetnoten als ‘minimale hypertexten’. Ook encyclopedieën bevatten veelal tal van kruisverwijzingen, waardoor ze ook als een beperkte vorm van hypertexten zijn op te vatten. Hij noemt tevens enkele voorbeelden van literaire werken met een niet-lineaire structuur (Benschop, 1997).
7Nelson definieerde hypertext als ,,a body of written or pictorial material interconnected in a complex way that it could not be conveniently represented on paper.” (Nelson, 1965); ,,The essential feature of hypertext, as defined in recent years, is the concept of machine-supported links (both within and between documents).” (Balasubramanian, 1994)
8Dit ontwerp wordt beschreven in Bush (1945).
9,,[…] “As We May Think” is generally thought of as one of the original documents of “hypertext” theory.” (Bass, 2000); ,,Vannevar Bush, who in 1945 sketched out the first automated hypertext system […].” (Moulthrop, 1989); ,,The original idea of hypertext was first put forth by Bush in 1945.” (Balasubramanian, 1994)
10Bush schrijft zelf dat het begin van Memex in 1932 lag (Bush, 1970a). Het oudste nagelaten document waarin een uitvoerige beschrijving van een Memex-achtig apparaat is opgenomen dateert van 14 april 1937 (Nyce & Kahn, 1991a).
11Bush ging in 1955 met pensioen (Zacchary, 1997a; 380).
12Onder meer ‘Memex II’ (Bush, 1959) en ‘Memex Revisited’ (Bush, 1967)
13,,These essays lead us to believe that Bush felt digital technology was fundamentally unsuited to form the basis of complex machine intelligence.” (Kahn & Nyce, 1991;135)
14,,Ted is a self-proclaimed visionary who deserves the title, and he turned on generations of people with “Computer Lib/Dream Machines” […].” (Dam, 1987)
15De principes van Xanadu beschrijft Nelson in Literary Machines (Nelson, 1992). Over het betalingsmechanisme schrijven de Xanadu-aanhangers: ,,We believe this will be the universal solution to the copyright issue in our time […].” (Phelps, 1994)
16Zij onderhouden een website op http://www.xanadu.com.au
17Andrew Pam, een medewerker van Xanadu Australia, schreef in 1995 een artikel met de veelzeggende titel ‘Where World Wide Web Went Wrong’. (Pam, 1995)
18,,In 1968, he demonstrated NLS as a collaborative system among people spread geographically.” (Balasubramanian, 1994)
19Andries van Dam verwijst bijvoorbeeld naar de demonstratie van NLS: ,,[…] and remember his mind-blowing demonstration at the 1968 Fall Joint Computer Conference […]” (Dam, 1987)
20,,During the Augment project, the researchers stored all their papers, reports and memos in a shared ‘journal’ facility that enabled them to include cross-references to other work in their own writings. This journal grew to over 100,000 items and is still unique as a hypertext structure for support of real work over an extended time.” (Nielsen, 1995; 37)
21,,After the Hypertext Editing System was finished as a research project at Brown University, IBM sold it to the Houston Manned Spacecraft Center, where it was actually used to produce documentation for the Apollo missions.” (Nielsen, 1995; 40)
22,,I’m a Johnny-come-lately to hypertext: I didn’t get started until 1967, and what is especially fun about being here is that I can pay a public tribute to the two real trailblazers who have inspired me and hordes of my students who have gone off to do their own independent hypertext projects. The first is the incomparable, one and only Doug Engelbart, who has been working at this since the late 1950s. […] I think we are all here because of him and also because of Ted Nelson, the second trailblazer, who coined the word “hypertext” and dozens of other words […].” (Dam, 1987)
23,,KMS is an abbreviation of Knowledge Management System and has been a commercial product since 1983. It runs on Unix-workstations and has been used for a large number of applications. KMS is designed to manage fairly large hypertexts with many tens of thousands of nodes and has been designed from the start to work across local area networks.” (Nielsen, 1995; 44)
24Een beknopt overzicht van de geschiedenis van allerlei hypertextsystemen geeft Nielsen (1995).
25,,When humanists first realized the power of electronic computers in the sixties, they began to discover that the dominant mode of textual organization, the bound volume, is not necessarily the best way to organize expression.” (Moulthrop, 1989)
26,,When designers of computer software examine the pages of Glas or Of Grammatology, they encounter a digitalized, hypertextual Derrida; and when literary theorists examine Literary Machines, they encounter a deconstructionist or poststructuralist Nelson. These shocks of recognition can occur because over the past several decades literary theory and computer hypertext, apparently unconnected areas of inquiry, have increasingly converged.” (Landow, 1997; 2)
27,,As personal computers became more widely available, literary theorists speculated extensively about the revolutionary, democratizing, and anti-authoritarian potential of these hypertexts to enact postmodern critical theory.” (Boese, 1998)
28,,[…] hypertext fulfills the goal of literary work (of literature as work) [which] is to make the reader no longer a consumer, but a producer of the text.” (Landow, 1997; 5)
29,,A full hypertext system, unlike a book and unlike some of the first approximations of hypertext currently available (HyperCard, Guide), offers the same environment to both reader and writer.” (Landow, 1997; 6) Merk op dat Berners-Lee’s opzet voor het World Wide Web ook uitging van een nauwe integratie tussen browser en editor: ,,Without a hypertext editor, people would not have the tools to really use the Web as an intimate collaborative medium.” (Berners-Lee, 1999; 61)
30,,So, while hypertext is not in the humanities computing books yet, which means that humanities scholars by and large do not know it exists […]” (Dam, 1987)
31,,I had serious warfare with the vice president in charge of computing about whether the software should even be allowed on the system, because if it were on the system, then people would use it. And that would subvert the true purpose of computers, which was to produce numbers for engineers and scientists.” (Dam, 1987)
32Zie onder meer de beschrijving van Landow, die bij beide projecten betrokken was. (Landow, 1997; 49-56)
33Onder meer verkrijgbaar bij Southgate (www.southgate.com)
34,,And we found that our system was essentially too complex for them to understand. […] I remember this particular demo we did at Time/Life when our audience said, “That’s great, but it will take us at least ten years before people will be willing to sit down behind tubes and do anything on-line”.” (Dam, 1987) De demonstratie vond plaats in 1968.
35,,none of our systems talk to each other” (Dam, 1987)
36,,Not much practical experience exists at the moment. Most results presented under this heading really came from studies of research systems and not from actual everyday field use outside of research labs and university settings.” (Nielsen, 1987)
37Het oudste boek in de zeer uitvoerige, 96 pagina’s tellende bibliografie over hypertext van Nielsen stamt uit 1984. Daarvoor verschenen slechts tijdschriftartikelen en conferentiebijdragen. (Nielsen, 1995; 363 – 494)
38,,Founded in 1947, ACM is the world’s first educational and scientific computing society. Today, our members – over 80,000 computing professionals and students world-wide – and the public turn to ACM for authoritative publications, pioneering conferences, and visionary leadership for the new millennium.” (ACM, 2000)
39,,Formerly known as SIGLINK, the ACM Special Interest Group on Hypertext, Hypermedia and Web addresses the concerns of the multi-disciplinary field of hypertext and hypermedia. It provides a forum for the promotion, dissemination, and exchange of ideas concerning research technologies and applications among scientists, systems, designers, and end users.” (ACM, 2000a)
40,,When the workshop was originally planned in the fall of 1986, the planners were not sure whether they would be able to get a large enough set of papers and participants. But they had ended up having 500 people compete for the 200 seats at the workshop.” (Nielsen, 1987)
41,,HypertTEXT ’87 was the first large-scale meeting devoted to the hypertext concept. Before the workshop, hypertext had been considered a somewhat esoteric concept of interest to a few fanatics only.” (Nielsen, 1987)
42Beschreven in Gibbins (1997).
43Een zoekopdracht in UnCover, een grote database met bibliografische gegevens van artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften en vakbladen leverde meer dan zeshonderd bijdragen op met als keyword ‘hypertext’. Deze waren afkomstig uit tientallen verschillende tijdschriften, van Journal of Computer Assisted Learning tot Theoretical Computer Science, van International Nursing Review tot Stetson Law Review.
44,,Guide was the first widely available hypertext to run on ordinary personal computers of the type people have in their homes or offices. To some extent the release of Guide could be said to mark the transition of hypertext from an exotic research concept to a ‘real world’ computer technique for use in actual applications. The final step to ‘realworldness’ came when Apple introduced HyperCard in 1987. A nice product in its own right, its real significance was to be found in the marketing concept of giving away the program (or later a reader) for free with every Macintosh sold after 1987.” (Nielsen, 1995; 63)
45Een half jaar na introductie van het programma had de Berkely Macintosh User Group in California al 225 toepassingen verzameld op diskettes. (Nielsen, 1987)
46Zoals het spelletje Uncle Buddy’s Phantom Funhouse. (Landow, 1997; 209)
47Een voorbeeld hiervan is een artikel waarin gepoogd wordt wetenschappelijke controverses op een kwantitatieve manier te beschrijven. Hierbij worden elementen uit de controverse kaarten in een HyperCard stack en worden verschillende soorten links gebruikt om de verbanden aan te geven. (Latour, Maugguin & Teil, 1992; 50)
48,,HyperCard in particular, despite all its limitations, is beautifully engineered, and has a wonderful user interface, especially for hypertext-style linking. […] I think it’s very strong and will do a lot to get people interested in our field.” (Dam, 1987)
49,,It was rejected – in part because it wasn’t finished, and didn’t make enough references to work in the field. At least one of the reviewers, too, felt that the proposed system violated the architectural principles that hypertext systems had worked on up till then.” (Berners-Lee, 1999; 55)
50,,There’s actually, in our field, compared to 1987, relatively little large-scale system building activity going on […].” (Halasz, 1991)
51,,If you have 100,000 documents, they’re going to come from 37 different word processor formats. How are you going to handle that problem when you build these large document spaces?” (Halasz, 1991)
52,,The World Wide Web, for example, which was in de Demos did a nice example of inter-network addressing on hypermedia documents.” (Halasz, 1991)
53,,At the same conference two years later, on the equivalent wall, every project on display would have something to do with the Web.” (Berners-Lee, 1999; 56)
54,,The reaction of the hypertext research community on the World Wide Web is like finding out that you have a fully grown child. And it’s a delinquent.” Dit zei Ted Nelson in zijn bijdrage aan de ACM hypertextconferentie in 1997. (Gibbins, 1997)
55Volgens Nielsen Netratings, een toonaangevend bureau dat internetstatistieken verzamelt, hadden in het tweede kwartaal van 2002 553 miljoen mensen toegang tot internet (Nielsen, 2002). In Nederland hebben volgens dit bureau 9,6 miljoen mensen toegang tot het net. In december 2002 maakten 6 miljoen Nederlanders hiervan daadwerkelijk gebruik (Nielsen, 2003). Het SCP rapporteerde dat van de huishoudens met kinderen tussen 12 en 19 jaar in 2000 reeds 90 procent toegang had tot internet (SCP, 2002).
56Dit kan onder meer het java applets als VolRendView. (Dorman & Gehringer, 2002)
57Het bedrijf Digiscents heeft daarvoor apparatuur en software ontwikkeld, in samenwerking met partners uit de parfumindustrie. De principes worden uit de doeken gedaan op de website van het bedrijf op www.digiscents.com.
58Het boek Computer Lib/Dream Machines van Ted Nelson is volgens de Nationale Centrale Catalogus in één bibliotheek aanwezig, de Openbare Bibliotheek van Amsterdam. Daar is men echter het enige exemplaar kwijt.