Onderzoeksjournalistiek en de kredietcrisis

Cover Jaarboek Onderzoeksjournalistiek 2009In Machteld Bouman en Ditty Eimers (red.), Jaarboek Onderzoeksjournalistiek 2009. VVOJ, 2009. ISBN 978-94-90527-01-3. pp. 13 – 17.


Als één ding opvalt in de berichtgeving over de kredietcrisis, is het dat nieuwsmedia slechts mondjesmaat eigen, gezichtsbepalend onderzoek hebben gepubliceerd. Hoe komt dat?

De kredietcrisis is zonder meer het belangrijkste nieuwsonderwerp van het afgelopen jaar. Er waren weken – vooral eind september, begin oktober 2008 – dat de economiepagina’s over vrijwel niets anders schreven, en dat ook het grootste deel van de voorpagina eraan was gewijd. Terecht. Het ging over duizenden miljarden. Het ging over beroemde banken die zo maar failliet gingen of slechts dankzij staatssteun van de ondergang konden worden gered. Het ging ook over miljoenen Amerikanen die hun duur verworven huis kwijtraakten, over graaiende bankiers met megabonussen, en over een recessie zoals we die sinds de jaren dertig niet meer hebben gekend. Volop menselijk drama, met slachtoffers en schurken, ingewikkelde technische achtergronden, en bovenaan de politieke agenda. Kortom, stof genoeg voor veel diepgaand journalistiek onderzoek, in alle drie de typen die de VVOJ onderscheidt in haar uitgangspunten: het onthullen van schandalen, het toetsen van beleid, en het signaleren van ontwikkelingen in de samenleving.

Maar als er één ding opvalt in de berichtgeving over de kredietcrisis, dan is het dat nieuwsmedia slechts mondjesmaat eigen, gezichtsbepalend onderzoek hebben gepubliceerd. Dat geldt niet alleen voor Nederland en Vlaanderen, maar zelfs ook voor de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, de centra van de financiële wereldpers. Hoe komt dat?

Je kunt natuurlijk zeggen dat journalisten gewoon hebben zitten slapen, dat de journalistiek heeft gefaald. Her en der op internet kom je die stelling wel tegen. Punt is dat áls dit al waar is, dit niets verklaart, maar juist verklaard moet worden. Hoe komt dat dan? Zo’n stelling trekt de vraag ook veel te snel in de morele sfeer. Eerst moet je begrijpen hoe het komt, dán kun je desgewenst een oordeel uitspreken. Omdat het niet alleen in Nederland en Vlaanderen speelt, maar ook elders, zal de verklaring niet specifiek op de Lage Landen betrekking moeten hebben, maar moeten verwijzen naar structurele factoren in de financiële journalistiek in het algemeen en in deze crisis in het bijzonder. Zulke factoren zijn zeker aan te wijzen. Ik wil er vier behandelen, die stuk voor stuk bijdragen aan een verklaring, maar elk afzonderlijk onvoldoende verklaring bieden.

1. De kredietcrisis ontstond in een perifeer en obscuur deel van het financiële systeem. Economische journalistiek gaat vooral over de prestaties van bedrijven en hun bestuurders, en – zeker de laatste jaren – over fusies en overnames. Dat is niet gek. Veel van de belangrijke kerngegevens voor zulke verhalen zijn openbaar. Ze zijn te vinden in jaarverslagen, kwartaalcijfers en de dagelijkse aandelenkoersen. Zulk nieuws dringt zich op. Zulk nieuws is ook van belang voor lezers en kijkers, met name in hun rol als belegger. Beleggers vormen een belangrijke categorie afnemers van economisch nieuws.

De wortels van de kredietcrisis liggen echter heel ergens anders: op de financiële markten, in het bijzonder op de markten voor kredietderivaten. De handel in zulke producten vindt doorgaans niet plaats op beurzen, maar onderling, tussen grote financiële partijen: ‘over the counter’, zoals dat heet. Onzichtbaar en moeilijk te doorgronden. Vrijwel geen enkel nieuwsmedium besteedt hier structureel aandacht aan. Toen Gillian Tett bij de Financial Times in 2005 begon deze markten systematisch te volgen, merkte ze dat ze op grote, wereldwijde derivatenconferenties meestal de enige journalist was. Toen die markten enkele jaren later ontspoorden, had ze dan ook een gigantische voorsprong op haar collega’s, zowel in kennis als in toegang tot bronnen.

2. De kredietcrisis ontwikkelde zich zo snel en de materie was zo ingewikkeld, dat vrijwel alle redacties hun specialisten op het dagelijks nieuws moesten zetten. NRC Handelsblad heeft een van de grootste economieredacties van Nederland – een kleine vijfentwintig mensen – maar daarbinnen slechts een zestal redacteuren met verstand van banken en financiële markten. Die hebben stuk voor stuk maandenlang heel lange werkweken gedraaid: om het dagelijks nieuws te coveren, zelf te begrijpen wat er gaande was, en dat uit te leggen aan de lezers. Desondanks heeft de krant geïnvesteerd in eigen onderzoek. Twee van die redacteuren, Egbert Kalse en Daan van Lent, schreven een boek over de kredietcrisis – Bankroet – dat dit voorjaar verscheen en dat ook tal van spin-offs had in de krant. Dit boek bevat niet zo zeer spectaculaire onthullingen, als wel een gedegen uitleg van wat de kredietcrisis is, hoe ze is ontstaan en wat de gevolgen zijn. Een nuttig en toegankelijk boek dat veel onderzoek vergde, maar misschien minder opvalt dan een reconstructie van de val van zakenbank Bear Stearns. The Wall Street Journal publiceerde al vrij kort na de val van deze zakenbank een schitterende reconstructie, later door hoofdauteur Kate Kelly bewerkt tot een boek. Bij de afleveringen van de serie in de krant stonden soms wel zes namen. Dat is de slagkracht van een krant met honderden economieredacteuren. Ook The Washington Post (bijvoorbeeld over verzekeraar AIG) en The New York Times (bijvoorbeeld de serie ‘The Reckoning’) publiceerden fraai eigen onderzoek. Ook deze kranten hebben naar onze maatstaven enorme redacties, zodat ze niet iedereen die iets van financiële markten afwist in het dagelijks nieuws nodig hadden. De Financial Times schitterde vooral door goede analyses en uitleg van wat er gaande was, maar bracht nauwelijks bijzonder eigen onderzoek. De redactie van die krant is dan ook veel kleiner dan die van The Wall Street Journal. En men kan een hoofdredactie die haar belangrijkste troef in de crisis, Gillian Tett, de gelegenheid gaf een boek te schrijven en op de plaats van haar column – waar alle lezers op dat moment naar uitkeken – doodleuk meldde: ‘Gillian Tett is away’, geen gebrek aan moed verwijten. Schaalgrootte doet ertoe. Persbureau Bloomberg, met meer dan tweeduizend economieredacteuren, maakte in 2006 één redacteur vrij voor de derivatenmarkten, Mark Pittman. ‘Journalists are not qualified to cover the story’, zei hij in een interview met The Audit, het weblog over economische verslaggeving van de Columbia Journalism Review. ‘We don’t have the background. These guys are doing stuff that you had no idea was happening.’

3. Nederlandse en Vlaamse media hebben geen toegang tot de top van The City en Wall Street. De val van Bear Stearns, het faillissement van Lehman Brothers, het ingrijpen van de Amerikaanse overheid bij AIG, de grootste verzekeraar ter wereld: de kern van die verhalen speelde zich af in de absolute top van de financiële wereld en van de Amerikaanse politiek. Journalisten van het Europese vasteland hebben daar geen toegang. Zulke reconstructies zijn dan ook hier niet te maken. De harde kern van de kredietcrisis is voor de grote Amerikaanse kranten, voor de persbureaus Bloomberg en Reuters, en een beetje voor de Financial Times. Dat wil niet zeggen dat er hier helemaal niks te halen is. Denk aan Icesave bijvoorbeeld. FEM Business heeft daar al het nodige aan gedaan, maar we weten nog niet alles. De ondergang van Fortis is zeker een rijke bron voor onderzoek. Ook over Dexia valt nog wel wat uit te zoeken. En natuurlijk over hoe overheden opereerden in de crisis.

4. Onthullend nieuwsonderzoek doen naar beursgenoteerde ondernemingen is moeilijk en wordt steeds moeilijker. Een flinke multinational heeft veel meer communicatiemedewerkers in dienst dan de meeste economieredacties verslaggevers. Maar goed, deze krachtsverhoudingen spelen ook in de politieke journalistiek. Wat onderzoek naar beursgenoteerde ondernemingen extra moeilijk maakt is de wettelijke verplichting dat beleggers allemaal over dezelfde informatie moeten beschikken. Zodra een journalist iets ontdekt dat mogelijk consequenties heeft voor de koers van het aandeel en dit wil checken bij het bedrijf in kwestie, moet dit bedrijf dat nieuws onmiddellijk naar buiten brengen. Voorbeeld: had een journalist de boekhoudfraude bij Ahold ontdekt en die gecheckt bij het bedrijf, dan had Ahold onmiddellijk een persbericht moeten uitbrengen. Dit plaatst de onderzoeksjournalist voor een duivels dilemma: publiceren als primeur, maar zonder check of wederhoor bij het bedrijf. Of checken en wederhoor toepassen, en lijdzaam toezien hoe de primeur in de vorm van een persbericht van het bedrijf wegloopt. Valt er dan niks te onderzoeken aan beursgenoteerde ondernemingen? Zeker wel. De boekhoudfraude bij Ahold was een goudmijn, nádat het belangrijkste feit op tafel lag en de koersen hadden gereageerd. Lees bijvoorbeeld Het drama Ahold van Jeroen Smit of de reconstructie van het schandaal van Joost Oranje en Jeroen Wester in NRC Handelsblad (VVOJ-prijs 2004). Die publicaties waren onthullend omdat ze lieten zien hoe het toeging in het bedrijf. Diezelfde vraag – hoe ging het? – stond ook centraal in de reconstructie van de overnamestrijd rond ABN Amro van Heleen de Graaf, Menno Tamminga en Philip de Witt Wijnen in NRC Handelsblad (De Tegel, 2007) en in Jeroen Smits De Prooi, dat genomineerd is voor De Loep 2009. Dit laatste boek is een prachtig voorbeeld van ‘onderzoek achteraf’. Smit reconstrueerde een kleine twintig jaar bankgeschiedenis van binnenuit. Hij sprak met vrijwel iedereen en kon het opschrijven alsof hij erbij was. Er staat niet heel veel nieuws in waarmee je de krant zou kunnen openen, maar het boek geeft wel een gedetailleerd en onthutsend beeld van hoe de raad van bestuur jarenlang zwalkte in zijn strategie en de raad van commissarissen apathisch langs de kant stond. Het nieuws zit in het hoe, niet in het wat. De Prooi is daarom verplichte kost voor iedereen die iets van de ondergang van ABN Amro wil begrijpen. Dat is een belangrijke maar soms veronachtzaamde functie van onderzoeksjournalistiek: de wereld begrijpelijk maken. Wat deze onderzoeken gemeen hebben is dat ze zijn gedaan nádat de kwestie naar buiten kwam. Het zijn reconstructies. De publicaties bevatten geen koersgevoelige informatie meer. Bij een reconstructie is het ook makkelijker betrokkenen, al dan niet off-the-record, te bewegen hun verhaal te doen. De meest spraakmakende onderzoeken die over de kredietcrisis zijn verschenen, bijvoorbeeld in The Wall Street Journal en in The Washington Post, zijn ook allemaal reconstructies.

Het stof van de explosies op de financiële markten is aan het optrekken. Langzamerhand krijgen we beter zicht op de schade, op de precieze locaties van de bomkraters, en op de verdachten die daar in de buurt waren toen de klappen vielen. De financiële specialisten op redacties worden niet meer permanent in beslag genomen door de kredietcrisis. Het zijn eerder de sociaal-economisch redacteuren die eerste viool mogen spelen, nu de recessie vol toeslaat en de werkloosheid oploopt. Dat geeft de financiële specialisten meer tijd en ruimte voor reflectie en uitzoekwerk. De stroom onderzoekspublicaties over de kredietcrisis begint dan ook nu pas op gang te komen, niet alleen hier, maar ook in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Het is dus nog te vroeg om de balans op te maken. Laten we het er op de VVOJ-conferentie in 2011 nog eens over hebben.

LEESTIPS

Ryan Chittum, ‘This is a defining moment for business journalism and for Wall Street’, an interview with Mark Pittman. The Audit, 2009.

Egbert Kalse & Daan van Lent, Bankroet. Hoe bankiers ons in de ergste crisis sinds de Grote Depressie stortten. NRC Handelsblad/ Prometheus, 2009.

Robert O’Harrow Jr. & Brady Dennis, ‘The Crash: The Rise and Fall of AIG’. The Washington Post, 2008.

Kate Kelly, Street Fighters: The Last 72 Hours of Bear Stearns, the Toughest Firm on Wall Street. Portfolio, 2009.

Gretchen Morgenson, Peter S. Goodman, Charles Duhigg, Carter Dougherty, Eric Dash, Julie Creswell, Jo Becker, Sheryl Gay Stolberg & Stephen Labaton, ‘The Reckoning’. The New York Times, 2008.

Mark Pittman, Bob Ivry & Kathleen M. Howley, ‘Wall Street’s Faustian Bargain’. Bloomberg, 2008.

Jeroen Smit, De Prooi. Blinde trots breekt ABN Amro. Prometheus, 2008.

Dean Starkman, ‘How Could 9,000 Business Reporters Blow It?’ Mother Jones, 2009.

Gillian Tett, Fool’s Gold. How the Bold Dream of a Small Tribe at J.P. Morgan Was Corrupted by Wall Street Greed and Unleashed a Catastrophe. Little, Brown, 2009.

De kredietcrisis

De kredietcrisis begon in de zomer van 2007 met het instorten van twee beleggingsfondsen van de Amerikaanse zakenbank Bear Stearns en kreeg vaart in Europa met de ongekend grote liquiditeitsinjectie van de Europese Centrale Bank in september 2007. De crisis bereikte haar hoogtepunt met de faillissementsaanvraag van een andere Amerikaanse zakenbank, Lehman Brothers, op 15 september 2008. De essentie van de crisis was dat banken elkaar geen geld meer durfden te lenen, elkaar niet meer vertrouwden, omdat ze niet van elkaar wisten wat hun papieren bezittingen waard waren. Oorzaak daarvan was de uit de hand gelopen miljardenhandel in kredietderivaten, herverpakte en doorverkochte pakketten van allerlei soorten kredieten, van woninghypotheken tot bedrijfsleningen. Directe aanleiding vormde het inzakken van de Amerikaanse huizenmarkt, waardoor de waarde van sommige soorten hypotheek-obligaties zeer snel daalde tot vrijwel nul.